Zijn overgrootvader, Johan Theodor Hendrik Nedermeijer van Rosenthal, was op 21 september 1834 ingelijfd in de Nederlandse adelstand met de titel van ridder, welke zou overgaan op alle wettige mannelijke afstammelingen. Zijn vader, Samuel Johan Theodoor Hendrik (1833-1885) was in 1861 gehuwd met Jkvr. Henriette Johanne Louise Bosch van Rosenthal. Op 6 december 1894 huwde Lodewijk Hendrik Nicolaas, te Wageningen, met de uit die stad afkomstige Marie Charlotte van Dam (1872). Van 1907 tot 1917 is hij burgemeester van de gemeente Renkum. Onder de burgemeesters van Renkum behoort hij zeker niet tot de krachtdadigsten. (zie ook bij Jhr. Nedermeyer van Rosenthalweg). In 1937 werd de tot dan toe genoemde Grindweg herdoopt in de Jhr. Nedermeyer Ridder van Rosenthalweg, kortweg Nedermeyer van Rosenthalweg.
Jan van Embden (1823-1895), Oosterbeek
Pieter van der Kuil
De in 1823 geboren Jan van Embden, zoon van de burgemeester van Didam, heeft in Oosterbeek veel activiteiten ontplooid. Zijn grootvader was schout van Didam en grootgrondbezitter. Jan trad in de voetsporen van zijn grootvader en vader en werd burgemeester van Renkum, waar hij veel grond bezat. In 1855 koopt hij een perceel gelegen tussen de huidige Prins Hendriksweg/Weverstraat en Poststraat en bouwt daarop de villa “Berg- en Dalzicht”.
In 1860 koopt hij een groot stuk grond ten noorden van de spoorlijn Utrecht-Arnhem uit de nalatenschap van J. Trakanen, oud-bewoner van het landgoed “de Lichtenbeek” . Ook in 1860 bouwt de suikerfabrikant De Bruyn op een plek nabij de molen “de Hesch” een beetwortelsuikerfabriek. In 1869 koopt Van Embden de fabriek en als rond 1879 er een spoorbrug wordt gebouwd over de Rijn, onderdeel van de nieuwe lijn Arnhem- Nijmegen laat hij een stationnetje bouwen t.b.v. de aanvoer van suikerbieten en het transport van stroop.
In 1866 volgt hij Jan de Beijer op als burgemeester van Renkum, een functie die hij tot 1892 zal vervullen.
In zijn jaar van aantreden is hij onmiddellijk de drijvende kracht achter de bouw van een eerste gemeentehuis aan de Utrechtseweg/ hoek Jan van Embdenweg. Tot 1928, het jaar waarin het gemeentehuis in Bato`s Wijk werd betrokken, zou het dienst doen als gemeentehuis.
Zijn echtgenote Wilhelmina Dorothea Loopuijt, zus van de gemeentesecretaris van Renkum, overlijdt op 5 maart 1896. Zelf overlijdt hij 9 dagen na haar. Ze worden bijgezet in het graf van hun jong gestorven kinderen op de Oude Begraafplaats Oosterbeek (A 296)
Justinus de Beijer (1821-1865), Renkum
Justinus de Beijer komt uit een geslacht van vermogende Nijmeegse regenten. Hij wordt in 1821 geboren als zoon van Jacob Philip de Beijer (1776-1835) en Anna van der Hoop (1792-1829). Het echtpaar kreeg 6 kinderen waarvan Justinus de Beijer de oudste was. Bij de geboorte van het zesde kind, dat 1 dag leefde kwam ook het leven van moeder de Beijer in gevaar en zij overleed 9 dagen na de geboorte van het jongste kind. Van hem is alleen het volgende portret bekend.
Justinus de Beijer was een zeer muzikaal kind en van hem is bekend dat hij meerdere instrumenten bespeelde, waaronder gitaar. Hij studeerde rechten in Utrecht en promoveerde aldaar op 4 juli 1846. Hij huwde in 1847 met Anna Helena baronesse Six (1822-1870). Uit dit huwelijk werden drie zoons en twee dochters geboren. Hij was achtereenvolgens burgemeester en secretaris van Scherpenzeel van 1848 tot 1851, burgemeester van Renkum van 1851 tot 1866 en van Doorwerth van 1851 tot 1856, dit laatste als gevolg van de ” Doorwerthse Quaestie” Op 27 januari 1957, 100 jaar na zijn intrede als burgemeester van Renkum werd een krantenbericht herhaald dat 100 jaar eerder melding deed van het aantreden van de nieuwe burgemeester.
Justinus de Beijer was bij tijd en wijle zeer depressief en pleegde waarschijnlijk, in 1865, zelfmoord. Zijn vrouw stierf 5 jaar later in Nijmegen. Hierdoor werden hun kinderen door de fam. Six opgevoed. Deze waren zozeer verbolgen over het onverantwoordelijk gedrag van Justinus dat ze volstonden met een voor twee van de kinderen (Egbert en Willem) goedkope, zij het nette, opvoeding. Zij volgden de officiersopleiding in Nederlands Indië. Een derde zoon, Justinus, vertrok naar Amerika en zoon Philip naar België. Zijn dochter Elisabeth pleegde in Londen zelfmoord en alleen Anna Maria trouwde op stand met Jan Willem Cramerus. De fam. Six behield de erfstukken van de familie De Beyer waaronder portretten van voorvaders. Justinus de Beijer ligt met zijn echtgenote begraven op de Algemene Begraafplaats Onder de Bomen te Renkum (grafnummer 177). De weg van zijn woonhuis naar de begraafplaats zal niet veel tijd hebben genomen.
Hij huurde de villa waarin hij als burgemeester woonde van C. van Breukelen, een villa die lag op de plek van de huidige woning op Dorpsstraat 167. Later, na het overlijden van de burgemeester De Beijer, werd de villa gehuurd door zekere Hoed. Enige jaren nadien wordt Sanders eigenaar. (Waarschijnlijk was dit de eigenaar van de papierfabriek op Harten. In die jaren droeg hij dit bedrijf over aan zijn stiefzoons.)
Na Sanders waren Mijnlief en Frijling eigenaren. In 1947 werd de oude villa afgebroken en vervangen door het huidige woning.
Mr. Louis Nijhoff (1790- 1837), Renkum
De familie Nijhoff vestigde zich in de zeventiende eeuw te Arnhem komende uit het Duitse Weseke. De boekhandel en uitgeverij was in de achttiende en negentiende eeuw gevestigd in het huis “De Crabbe” aan de Bakkerstraat in Arnhem.
Mr. Louis Nijhoff werd in 1790 geboren in Arnhem. Hij was volle neef van de Arnhemse uitgever Isaac Anne Nijhoff. Deze was gehuwd met Martina Cornelia Houtkamp (1795-1874). Twee jaar voor het huwelijk van Isaac Anne, dat plaats vond op 17 december 1817, was neef Louis op 9 juni 1815, in tweede echt, gehuwd met een zus van Martina, Hendrina Hermina Houtkamp (1796-1873) en werden zij ook zwagers. De eerste echtgenote van Louis, Louisa Johanna Blekman had hij gehuwd op 21 sep 1811 in Arnhem. Zij overleed echter in 1813. De binding met Oosterbeek van de familie Nijhoff bestond verder uit de predikant Jacob Louis Nijhoff ( 1779-1844) – zie zijn lemma op deze site– die als predikant enige jaren aan de Oude Kerk te Oosterbeek was verbonden. Jacob Louis werd geboren uit het eerste huwelijk van Paulus Nijhoff (1756-1832) met Aldegonda de Gast en Isaac Anne uit het tweede huwelijk van Paulus Nijhoff met Maria Sophia Nijhoff- Brouwer (1761-1827). Zij waren dus halfbroers. In 1807 schrijft Louis zich in als student rechten te Amsterdam. Na zijn afstuderen wordt hij procureur te Arnhem. Louis Nijhoff was maire en later schout en secretaris van het Schoutambt Renkum van 1811 tot circa 1829. Gedurende een aantal jaren was hij tevens burgemeester van Doorwerth. Van dit feit getuigt een “belangwekkende” brief, gedateerd 28 oktober 1816, die Louis Nijhoff deed uitgaan naar de leden van de gemeenteraad van “Heelsum & Doreweerd”, betreffende de oogst van veld- en boomvruchten. Hij overleed op 25 augustus 1837 te Gorssel.
Jan Vincent Maarten van Toulon van der Koog (1852-1914), Oosterbeek
Op 5 april 1849 trad Lodewijk Johan van der Koog te Heerenveen in het huwelijk met Martha Kinnema Wijndels, geboren 13 augustus 1824 te Franeker, dochter van David George Wijndels en Johanna Geertruida de Swart. Uit het huwelijk werden geboren: Pauline Martina, Johanna Geertruida, Jan Vincent Maarten, Hillegonda Maria en Martha Kinnema. Bij Koninklijk Besluit van 3 april 1854, nr. 51 kreeg Lodewijk Johan van der Koog toestemming de geslachtsnaam “Van Toulon” bij de zijne aan te nemen. Zijn jongste dochters, geboren in 1857 en 1860 heetten dus direkt bij hun geboorten “Van Toulon van der Koog”, maar voor de drie andere kinderen moesten hiervoor aparte procedures gevolgd worden.
Martha Kinnema Wijndels overleed te Utrecht 15 december 1870 en Lodewijk Johan van Toulon van der Koog 20 juni 1901 eveneens te Utrecht.
Jan Vincent Maarten van der Koog werd op 19 augustus 1852 te Wijk bij Duurstede geboren als zoon van Lodewijk Johan van der Koog en Martha Kinnema Wijndels. Bij Koninklijk Belsuit van 4 augustus 1870 nummer 11, werd aan de minderjarige Jan Vincent Maarten van der Koog toestemming gegeven de geslachtsnaam “Van Toulon” bij de zijne aan te nemen. Hoewel in Duitsland opgeleid voor de suikerindustrie en voornemens naar Nederlands Indië te gaan, veranderde Jan Vincent Maarten later zijn plannen, ging enige tijd werken op de gemeente-secretarie van Alphen aan de Rijn en Aarlanderveen, tot hij burgemeester van Wijk bij Duurstede werd, benoemd bij Koninklijk Besluit van 6 juni 1879, nummer 10.
Na vanaf ongeveer 1885 getracht te hebben van standplaats te veranderen, werd hij burgemeester van Renkum met ingang van 1 april 1893, benoemd bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1893, nummer 8. In 1907 ging hij met pensioen, maar bleef in de gemeente wonen op zijn buitenplaats “Hoogerheide” te Oosterbeek, waar hij op 10 januari 1914 overleed.
Op 28 augustus 1879 trad Jan Vincent Maarten van Toulon van der Koog te Tiel in het huwelijk met Christine Henriëtte Tydeman, geboren 31 mei 1855 te Tiel, dochter van mr Meinard Tydeman en jkvr Henriëtte Ewaldine Hé1ène Reuchlin, reeds overleden in 1856. Uit het huwelijk werden 8 kinderen geboren: Lodewijk Johan, Henriëtte Ewaldine Hélène, Martha Kinnema, Meinard, Agnes Maria, Christine Henriëtte, Jan Pieter en Paulina Geertruida Maria.Christine Henriëtte Tydeman overleed te Oosterbeek op 14 juni 1918.
Johannes Backer (1790-1872), Oosterbeek
[vc_row][vc_column width=”1/3″][vc_single_image image=”409″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][vc_column_text]
“Jan Backer was vanaf 1850Burgemeester van Renkum én Doorwerth!”
[/vc_column_text][/vc_column][vc_column width=”2/3″][vc_column_text]Johannes (Jan) Backer werd op 14 maart 1790 in Dordrecht geboren als oudste zoon van de twaalf kinderen van Hilmar Johannes Backer (1764-1828), suikerraf?nadeur ter stede,en Maria Dam (1767-1846). Jan Backer huwde in 1813 in Arnhem met Louise Jacoba Johanna van Ommeren (1794-1854), dochter van de welgestelde koopman Evert Jan van Ommeren en Allegonda Jacoba Verweyde, die op de Menthenberg in Arnhem woonden. Het echtpaar kreeg tien kinderen, van wie drie jong overleden. Jan Backer overleed op 21 oktober 1872 te Oosterbeek.[/vc_column_text][vc_column_text]
Johannes Backer
Fabrikant, Burgemeester, Koopman en Boer
[/vc_column_text][vc_column_text]Backer was een koopman en een industriële ondernemer op lokaal niveau, die graag nieuwe, onbekende dingen aanpakte en onderzocht met het doel ze economisch rendabel te maken. Hij was geen geleerd onderzoeker maar een praktische, experimentele ontwikkelaar. Hij was een goed ?nancier.[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/3″][vc_column_text]
“Jan Backer’s bietsuikerfabriekwas lang de grootste van Nederland!”
[/vc_column_text][vc_column_text]
Bietsuikerfabricage
[/vc_column_text][vc_single_image image=”418″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][vc_column_text]
“Jan Backer bouwde een grote villaop landgoed de Oorsprong”
[/vc_column_text][vc_column_text]
Landgoed de Oorsprong
[/vc_column_text][/vc_column][vc_column width=”2/3″][vc_column_text]De jeugdige Jan Backer leerde het vak van suikerraffnadeur van zijn vader en van een bevriende suikerraffnadeur. Toen hij 18 jaar was, in 1808, begon hij zijn ?nanciën in een journaal en een grootboek bij te houden, hij voelde zich een zelfstandig koopman en raf?nadeur. Juist in dat jaar echter begon de scherpe daling van de invoer van ruwe rietsuiker. Die daling werd veroorzaakt door het continentaal stelsel, waarmee Napoleon Engeland trachtte economisch te isoleren. Het stelsel verbood de invoer van producten uit de tropen, zoals rietsuiker. Er viel daardoor weinig te raffineren voor Jan Backer. Hij reageerde op deze veranderingen door nieuwe mogelijkheden te onderzoeken. Op kleine schaal nam hij proeven om siroop te maken uit suikerbieten. Hij liet zich daarbij adviseren door zijn zwager, de Dordtse apotheker dr. Hendrik Onnen.
In juli 1811 vormden Jan Backer en zijn vader een compagnieschap met drie Rotterdamse raffinadeurs om een bietsuikerfabriek te beginnen. Als vestigingsplaats kochten zij het landgoed de Oorsprong in Oosterbeek. Jan Backer leidde de fabriek die daar gebouwd werd, en die in oktober 1811 in bedrijf ging. Ondanks de zeer hoge prijzen die in die jaren voor suiker betaald werden, bracht de fabriek geen winst aan de eigenaren. Men had het bietsuikerproces nog onvoldoende in de hand. In september 1814 kocht Backer van zijn partners het landgoed met de fabriek om die voort te zetten als bietenstroopfabriek, die hem weliswaar wisselende maar vaak mooie winsten opleverde.
De bietenpulp, die bij de stroopfabricage als restant over bleef, gebruikte Backer als veevoer in eigen bedrijf. Hij kocht ieder jaar in september runderen, 110 kon hij er stallen, voerde ze de hele winter, en verkocht ze weer in het voorjaar. In de loop van de jaren zou hij een geroutineerde, maar voorzichtige veehandelaar worden. Hij gaf veel aandacht aan zijn boerderij. Als boer liet Backer zien dat hij vindingrijk, zuinig en systematisch was, wat hem een zilveren medaille van de Maatschappij van Landbouw te Amsterdam opleverde. In 1831 breidde Backer zijn fabriek uit, naast stroop begon hij – met gebruik van stoom – ook suiker uit bieten te maken. Enkele jaren later werd begonnen met de fabricage van aardappelmeel en glucosestroop.
In de fabriek werkten ’s winters zo’n vijftig à zestig arbeiders. Het bedrijf gold in zijn dagen en in zijn omgeving als zeer groot, modern en belangrijk. Backer ontleende aanzien eraan, wat zeker van invloed is geweest op zijn benoeming in augustus 1829 tot burgemeester en secretaris van de gemeente Renkum, waar hij al sinds 1816 lid van de raad en ‘assessor’ was. Jan Backer was een bekwaam en krachtig bestuurder, maar naarmate hij ouder werd ook een barser man, die veel tegenstand in zijn gemeente ondervond. Per 1 januari 1850 was Backer tevens als burgemeester en secretaris in Doorwerth benoemd, vooruitlopend op een beoogde samenvoeging van deze gemeente met Renkum. Onder leiding van baron van Brakell van Doorwerth verzette de gemeenteraad van Doorwerth zich heftig tegen deze benoeming. In de bizarre conflictsituatie die daarbij ontstond toonde Backer zich meer een vindingrijk en scherpzinnig kenner van de gemeentewet dan een verzoeningsgezind bestuurder. Ook in Oosterbeek ontstonden rond Backer te veel controverses. Naar de mening van L.A.J.W. Sloet, secretaris van Gedeputeerde Staten, was Backer tenslotte geen geschikte burgemeester meer. In een gesprek met Thorbecke kon Jan Backer, die als “ongemakkelijk en onbuigzaam” werd omschreven, die indruk niet meer wegnemen. Hem werd geen keus gelaten. Hij vroeg en kreeg, vanwege zijn duidelijke verdiensten eervol, ontslag per 31 december 1851.
Het geld dat zijn vrouw van haar ouders erfde, stelde hen in staat ruim te leven.en fraai te wonen in het grote huis dat hij in 1828 op de Oorsprong bouwde. Backer en zijn vrouw waren welgestelde burgers, maar niet zeer rijk.
Backer was sinds 1837 ouderling-kerkrentmeester in de kerkenraad van de Evangelisch Lutherse Gemeente in Arnhem. Hij was lid en bestuurslid van verenigingen als de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid, het Arnhemse wetenschappelijk genootschap Prodesse Conamur, en de Nederlandse Entomologische Vereniging. “Een algemeen achtenswaardig lid der maatschappij [die] onder de aanzienlijksten ingezetenen [der gemeente] behoort”, schreef gouverneur Van Heeckeren in 1829, nog voor Backers benoeming tot burgemeester. In het voorjaar van 1852 stopte Backer de suiker- en stroopfabriek. Onder de nieuwe accijnswet was het ?nanciëel niet interessant meer voor hem om door te gaan. Na de stopzetting verkocht Backer de Oorsprong en kregen nieuwe zaken zijn aandacht. Hij deed proeven om ruwe wol machinaal koud te kammen. Samen met zijn zoon Evert Jan stichtte hij een machinale stoomwolkammerij in Oosterbeek, wat opnieuw een flinke investering vroeg. Als rustend burger bleef Jan Backer een experimenteel onderzoeker. Hij verzorgde zijn vlinderverzameling en schreef over zijn uitvoerige en systematische proeven om zijderupsen te kweken. Hij overleed op 21 oktober 1872 te Oosterbeek, tweeëntachtig jaar oud.
Backer was een koopman en een industriële ondernemer op lokaal niveau, die graag nieuwe, onbekende dingen aanpakte en onderzocht met het doel ze economisch rendabel te maken. Hij was geen geleerd onderzoeker maar een praktische, experimentele ontwikkelaar. Hij was een goed ?nancier. Backer liet zich vaak door deskundigen adviseren, en hij ging op reis om de apparaten en resultaten van anderen met eigen ogen te zien. Hij ontwikkelde een proces voor de vervaardiging van bietsuiker, en vereenvoudigde dat tot een proces voor bietenstroop toen het eerste niet rendabel bleek. Hij trachtte papier te maken uit bietenpulp, en rum uit bietenmelasse. Hij experimenteerde met de teelt van bieten. Hij deed een tweede en meer geslaagde poging tot ontwikkeling van een bietsuikerproces, en paste als een der eersten in Nederland stoom toe in de suiker- en stroopbereiding. In zijn bietsuikerfabriek produceerde hij ook aardappelmeel en glucosestroop. Hij ontwikkelde een nieuwe drank, een soort licht bier. Hij ontwikkelde landbouwwerktuigen en hij probeerde een nieuw proces voor het kammen van ruwe wol te ontwikkelen en hij onderzocht de teelt van zijderupsen.
Backer heeft niet gepoogd om op grond van de door hem verworven kennis, eventueel in samenwerking met anderen, een echt grote suikerfabriek te bouwen. Oosterbeek, waarmee hij zo verbonden was geraakt, was daarvoor niet de goede vestigingsplaats. Zo een heftige ambitie paste ook niet in het comfortabele leven van de welgestelde fabrikant en burgemeester, die ook nog andere besognes had in een omgeving waar hij als vooraanstaand gold. Hij was daarmee een typische vroegkapitalist. Jan Backer was een actieve, onderzoekende en ondernemende 19de-eeuwer.
Werken‘Berigt wegens eene proef om, van hooi, door overstroming beschadigd, tot voeder van het vee, gebruik te maken’, in: Verhandelingen uitgegeeven door de Maatschappij ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam 17 (1825), 3-15
Het Koningsbier voorgesteld als volksdrank, Arnhem 1839
‘Proeven met YAMA-MAYU in Nederland genomen’, in: Tijdschrift ter Bevordering van Nijverheid 27 (1864), 481
Literatuur
C.M. Kooi, ‘Een practisch ondernemer: Jan Backer van de suiker- en stroopfabriek te Oosterbeek’, in: BM Gelre 89 (1998), 136-164
C.M. Kooi
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina’s 15-17.
[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]