[vc_row][vc_column][vc_column_text]Toen Jan Backer in 1811 in Oosterbeek kwam wonen, waren er nog geen verharde wegen. De zandwegen en karrensporen waren vaak moeilijk begaanbaar. Als het mooi weer was, waren ze mul, en als het geregend had, waren ze modderig. De “Postweg van Utrecht naar Arnhem”, de ‘Utrechtseweg’, werd in 1821 verhard met klinkers, en heette daarna “Straatweg”.[/vc_column_text][vc_single_image image=”987″ alignment=”center” border_color=”grey” img_link_large=”yes” img_link_target=”_blank” img_size=”full”][vc_column_text]Pré-kadastrale kaart van Oosterbeek uit 1832. Gelders Archief[/vc_column_text][vc_column_text]Deze bestrating was voor het dorp Oosterbeek een belangrijke verbetering in de verbindingen. De meeste huizen en boerderijtjes lagen in de buurt van de kerk en langs de ‘Benedendorpsweg’. De Oosterbekers moesten met hun karren dus nog een lange, mulle en soms steile weg naar boven voor ze bij de Utrechtseweg kwamen, als ze naar de markt in Arnhem gingen. Dat was moeizaam. Dat vroeg om sterke paarden, en sterke paarden vroegen om veel voer, en dat konden nogal wat Oosterbekers niet goed betalen.
Wel natuurlijk de bewoner van de Hemelse Berg, J. A. Kallenberg van den Bosch. Hij onderhield zijn uitrit naar de Utrechtseweg, wat nu de ‘Hoofdlaan’ is, dan ook goed. Die laan was mooi vlak en verhard. De dorpsbewoners moesten eigenlijk via de Holle Weg naar boven, wat nu de ‘Kneppelhoutweg’ wordt genoemd. Maar die was bochtig, mul en steil. Liever sloegen ze na zo’n honderd meter links af, en reden dan over de goed onderhouden wegen van de Hemelse Berg naar de Utrechtseweg. Iedereen deed dat, al jaren, en de eigenaars van het landgoed vonden dat best. Het onderste stuk van de Holle Weg was trouwens vaak onbegaanbaar. Als het flink geregend had, stroomde de beek over de weg, en was het daar een modderpoel; lopen kon je er dan niet. Dan gebruikte men een ander karrenspoor dat vanaf de kerk over de ‘Weverstraat’ en ‘Van Eeghenweg’ liep, schuin het terrein van de Pietersberg overstak, om zo op de ‘Kneppelhoutweg’ te komen. En dan ging er ook nog een pad van het dorp over de ‘Weverstraat’, de ‘Fangmanweg’ en de ‘Van Toulon van der Koogweg’ naar boven.
De ‘Benedendorpsweg’ zelf was ook vaak nat en slecht. Hij liep met een boog zuidelijk om de kerk heen, volgde dan westwaarts een stukje het huidige tracé, om bij het ‘Dennenoordpark’ weer een slinger naar het zuiden te maken.! Met hoge waterstanden in de Rijn werd de weg op lage plekken onbegaanbaar.
Dit alles vroeg om verbetering. In oktober 1823 legde Jan Backer de raad van het schoutambt Renkum een wegenplan voor, dat hij als assessor (wethouder) maakte in opdracht van de gouverneur van de provincie (zoals de commissaris van de koning toen genoemd werd), J,C.E. graaf van Lynden van Hoevelaken. Hij stelde daarin voor een oostelijke en een westelijke verbindingsweg tussen het dorp en
de straatweg te creëren, de ‘Benedendorpsweg’ te verbeteren, en een reeks andere, kleinere verbeteringen door te voeren. De raad nam het voorstel aan, maar de uitvoering had veel voeten in de aarde. De schout en de raad hadden weinig bevoegdheden in die tijd, en de invloed van het provinciaal bestuur op de gang van zaken in de plattelandsgemeenten was heel erg groot. De financiering was ook moeilijk, en steeds moest de raad toestemming vragen aan Gedeputeerde Staten om uitgaven te mogen doen.
Tal van bezwaarschriften werden door de dorpelingen, omwonenden of grondeigenaren ingediend. Sommigen vonden het allemaal niet nodig, anderen vonden het wel nodig maar te duur of zonde om goede landbouwgrond voor verbreding van de weg te gebruiken. Jarenlang zou dit de mensen bezighouden. De schout (later burgemeester), L. Nijhoff, de hoofdschout – een regionale functionaris tussen de schout en de gouverneur in – W.G.J. van Rhemen van Rhemershuizen, en Gedeputeerde Staten bogen zich over de
bezwaarschriften. De hoofdingenieur van de Waterstaat in Gelderland, F. Beijerink, werd om een oordeel gevraagd. Hij vond de ingrepen noodzakelijk, het plan goed, en de bezwaren overdreven. Het plan werd natuurlijk hier en daar aangepast, er werden wat compromissen gesloten, hier de weg wat smaller, daar een duiker erbij om het beekwater onder de weg door af te voeren, of een stukje wal extra om het water om te leiden. De onderhandelingen met de grondeigenaren eindigden, soms pas na vier à vijf jaar tegenwerking, in minnelijke schikkingen omdat de argumenten waarmee men bezwaar maakte, volkomen uitgeput waren.[/vc_column_text][vc_single_image image=”988″ alignment=”center” border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][vc_column_text]Zo ontstond de door Backer ontworpen, oostelijke verbinding van het dorp met de straatweg, de ‘Jhr. Nedermeijer van Rosenthalweg’. De ‘Benedendorpsweg’ werd verbeterd door die op een aantal plaatsen naar hogere grond te verleggen, ten noorden van de kerk te situeren in plaats van ten zuiden, en ook bij het ‘Dennenoordpark’ hoger te leggen. Het beekwater werd door duikers onder de weg door afgevoerd naar de uiterwaarden, zodat de weg minder vaak overspoeld zou worden. Vooral de westelijke verbindingsweg, de westtangent zouden plannenmakers nu schrijven, gaf problemen.
Om de moeilijk berijdbare Holle Weg (nu dus de ‘Kneppelhoutweg’), te omzeilen, stelde Backer voor de uitweg van het landgoed de Hemelse Berg naar de ‘Utrechtseweg’ als route te gebruiken (de ‘Hoofdlaan’). Om die goede weg vanuit het dorp makkelijker te het kunnen bereiken, projecteerde hij een nieuwe zuid-noord lopende weg vanaf de “Benedendorpsweg’ direct naar het huis de Hemelse Berg, ongeveer zoals nu de oprit naar het verpleeghuis is.
De eigenaar van het landgoed, de inmiddels weduwe geworden mevrouw L.M. Kallenberg van den Bosch geboren De Jongh, verzette zich langdurig, geholpen door haar zwager, de kapitein-luitenant-ter-zee E.B. van den Bosch.
Het gebruik van de bestaande wegen op de Hemelse Berg was onder bepaalde voorwaarden wel acceptabel voor haar, maar de aanleg van het nieuwe stuk weg zag ze als een te grote aantasting van de waarde van het landgoed.
Van den Bosch beschuldigde Backer uit eigenbelang te handelen, door deze weg voor zijn suiker- en stroopfabriek (op het landgoed de Oorsprong) te willen gebruiken. Dat was een dorpsroddel waar Backer zeer verontwaardigd op reageerde. Het zou meer in zijn belang zijn als de weg over zijn eigen landgoed naar de Koude Herberg (de ‘Van Borsselenweg’) goed werd ingericht, betoogde hij.
Uit Schoutambt & Heerlijkheid, door C.M. Kooi[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]
Schrijf een reactie