[vc_row][vc_column width=”1/1″][vc_single_image image=”436″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][/vc_row]
Landgoed de Hemelse Berg

De achtereenvolgens, steeds op dezelfde plek, gebouwde vier “huizen” Hemelse Berg.





Het landgoed De Hemelse Berg vindt zijn oorsprong in het zeer grote goed Ter Aa. In 1672 vond een grote boedelscheiding plaats, die de aanzet vormde voor de definitieve splitsing van het goed in 1728. Omschreven als een “heggeholt oft district genoemt den Hemelschberg” .
Het goed werd rond 1845 al volgt omschreven:
“ ..een fraai gesitueerd buitengoed, bestaande uit een logeabel herenhuis, stal en tuinmanswoning, Engelse en andere tuinen, bossen waarin aangename wandelingen, verstrekkende vergezigten over de Rijn, mitsgaders vijvers boven elkander gelegen met levendig water, waaronder een koren- en papiermolen wordt gedreven, alles gelegen onder het kerspel Oosterbeek”
De tuin rondom het huis wordt, na aankoop door Kallenberg van den Bosch, aangepakt door J.D. Zocher jr. die een Engels landschapspark ontwerpt, geheel volgens de nieuwe inzichten in de landschapsarchitectuur. Het landschap rond het huis Hemelsche Berg leent zich door de hoogteverschillen en reeds aanwezige watervallen uitstekend voor een dergelijke aanpak.
In 1858 werd door Jan Kneppelhout een nieuw, aanzienlijk groter, landhuis gebouwd. Ook liet hij tussen 1872 en 1876 het park herontwerpen door de gerenommeerde tuinarchitect Hendrik Copijn.
Voorts liet hij een tuinmanswoning en een oranjerie bouwen.



Het landgoed van dichter/schrijver Jan Kneppelhout fungeerde als een sociëteit voor kunstenaars. Hij wilde kunstenaars van zijn tijd inspireren en stimuleren en steunde hen daartoe ook financieel.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd het landhuis zwaar beschadigd en werd het gesloopt. Van het landgoed zijn bewaard gebleven de orangerie uit 1860, de tuinmanswoning en het voormalige koetsiershuis dat in de jaren ’20 herbouwd is.
Van het park dat in Engelse landschapsstijl is aangelegd is veel bewaard gebleven. De heuvels met vergezichten over de Neder-Rijn met de weiden, gazonpartijen en kronkelde wandelpaden zijn hier een voorbeeld. De oude lanenstructuren zijn zichtbaar en het landgoed is voorzien van een diversiteit aan flora en fauna.









Op de plattegrond zien we onder nummer 3 de door Kallenberg van den Bosch rond 1820 gebouwde, pas opgeleverde kostschool voor Jonge Heren, het Hemeldal.




Na WOII werd het huis niet herbouwd maar verscheen in de jaren `60 een kraamkliniek ter plekke die inmiddels ook is gesloopt.
Op het landgoed bevinden zich monumentale bomen en zeldzame beplanting als de Kale Jonker, Ratelaar, Goudveil en Orchideeën. Ook zeldzame dieren worden waargenomen: ringslangen bij de beekoevers, evenals rivierkreeftjes, salamanders en padden. Maar ook de steenmarter, vossen, eekhoorns, ijsvogel, gele kwikstraat, waterspreeuw en buizerds, ooievaars en reigers worden regelmatig gezien.

De oranjerie ligt op de westgrens van het landgoed de Hemelse Berg nabij het westelijk ervan gelegen goed de Oorsprong waar de Oorsprongbeek diverse vijvers voedt. De glooiingen en vergezichten richting Westerbouwing, het hoogste punt van de stuwwal, zijn spectaculair en “on-Nederlands” te noemen.

De beken en beekdalen worden, zowel Nationaal als Europees, gewaardeerd als het hoogste ecologisch niveau. De beken maken deel uit van Natura 2000, het Europees netwerk van natuurgebieden.
Landgoed Hemelse Berg (Oosterbeek)
Hemelse Berg (Oosterbeek)
Eendjesvijver[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]
Philips Frederik Anthonie Jacob Baron van Brakell (1830-1918)
Pieter van der Kuil
Toen zijn vader Jacob Adriaan Prosper van Brakell, heer van Wadenoijen (1808- 1853) in 1832 van Koning Willem I het adelsdiploma in ontvangst mocht nemen was het hem en zijn wettige nakomelingen toegestaan de titel van baron aan zijn naam te verbinden. Een passend onderkomen werd gezocht en in 1837 het sterk verwaarloosde kasteel Doorwerth, voor f 300.000,-, van de familie Bentinck gekocht, waarna Jacob het in oude luister herstelde. Ook de omgeving van het kasteel werd heringericht en de Italiaanseweg aangelegd. Deze vormde de verbinding met het rond 1845 aangelegde stationnetje van Wolfheze, een stopplaats van de lijn Utrecht- Arnhem van de welke de baron bij de grondverkoop aan de Nederlandsche Rhijnspoorweg- Maatschappij had bedongen teneinde gasten die hij op het kasteel wenste te ontvangen een passende reis te bezorgen.
In 1878 overleed zijn moeder Johanna Henriëtte Gabriëlle van Schuijlenburg en werd de omvangrijke heerlijkheid Doorwerth onder de nazaten verdeeld. Het kasteel raakte gaandeweg weer in een vervallen staat.

De gemeente Doorwerth was in 1817 ontstaan en besloeg 1680 ha., in die tijd nog grotendeels in eigendom van Charles Graaf Bentinck. Het gehucht Doorwerth lag aan de huidige Fonteinallee, nabij het kasteel. De heer van Doorwerth was tevens burgemeester maar bij de grondwet van 1848 waren de heerlijke rechten vervallen en toen in 1849 vanuit Den Haag de wens kwam kleinere gemeenten samen te voegen met grotere buur verzette Jacob zich fel tegen dit voornemen en ontstond wat de de “Doorwerthse kwestie” ging heten. Met druk van de provincie Gelderland werd de “Oosterbeker” Jan Backer, die burgemeester van de gemeente Renkum was, tot burgemeester van Doorwerth benoemd.Bij de eerste gemeenteraadsverkiezingen, in 1851 gehouden, werden de oude verhoudingen in Doorwerth weer hersteld door een klinkende overwinning voor de baron, die van de meeste Doorwerthers de broodheer was. Na zijn dood in 1853 werd zijn zoon Philippe burgemeester en zou dat tot 1904 blijven. De vergaderingen van de gemeenteraad werden gehouden in het nabij het kasteel liggende “De Zalmen”.


Wel bleef hij daarna lid van de gemeenteraad. De opheffing van de gemeente Doorwerth in 1923 waarbij het een van de dorpen van de gemeente Renkum werd, heeft hij niet meer meegemaakt. Hij overleed in 1918 en werd bijgezet in de grafkelder van de familie Van Brakell bij de “Kerk op de heuvel”.

Johannes Backer (1790-1872), Oosterbeek
[vc_row][vc_column width=”1/3″][vc_single_image image=”409″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][vc_column_text]
“Jan Backer was vanaf 1850Burgemeester van Renkum én Doorwerth!”
[/vc_column_text][/vc_column][vc_column width=”2/3″][vc_column_text]Johannes (Jan) Backer werd op 14 maart 1790 in Dordrecht geboren als oudste zoon van de twaalf kinderen van Hilmar Johannes Backer (1764-1828), suikerraf?nadeur ter stede,en Maria Dam (1767-1846). Jan Backer huwde in 1813 in Arnhem met Louise Jacoba Johanna van Ommeren (1794-1854), dochter van de welgestelde koopman Evert Jan van Ommeren en Allegonda Jacoba Verweyde, die op de Menthenberg in Arnhem woonden. Het echtpaar kreeg tien kinderen, van wie drie jong overleden. Jan Backer overleed op 21 oktober 1872 te Oosterbeek.[/vc_column_text][vc_column_text]
Johannes Backer
Fabrikant, Burgemeester, Koopman en Boer
[/vc_column_text][vc_column_text]Backer was een koopman en een industriële ondernemer op lokaal niveau, die graag nieuwe, onbekende dingen aanpakte en onderzocht met het doel ze economisch rendabel te maken. Hij was geen geleerd onderzoeker maar een praktische, experimentele ontwikkelaar. Hij was een goed ?nancier.[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/3″][vc_column_text]
“Jan Backer’s bietsuikerfabriekwas lang de grootste van Nederland!”
[/vc_column_text][vc_column_text]
Bietsuikerfabricage
[/vc_column_text][vc_single_image image=”418″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][vc_column_text]
“Jan Backer bouwde een grote villaop landgoed de Oorsprong”
[/vc_column_text][vc_column_text]
Landgoed de Oorsprong
[/vc_column_text][/vc_column][vc_column width=”2/3″][vc_column_text]De jeugdige Jan Backer leerde het vak van suikerraffnadeur van zijn vader en van een bevriende suikerraffnadeur. Toen hij 18 jaar was, in 1808, begon hij zijn ?nanciën in een journaal en een grootboek bij te houden, hij voelde zich een zelfstandig koopman en raf?nadeur. Juist in dat jaar echter begon de scherpe daling van de invoer van ruwe rietsuiker. Die daling werd veroorzaakt door het continentaal stelsel, waarmee Napoleon Engeland trachtte economisch te isoleren. Het stelsel verbood de invoer van producten uit de tropen, zoals rietsuiker. Er viel daardoor weinig te raffineren voor Jan Backer. Hij reageerde op deze veranderingen door nieuwe mogelijkheden te onderzoeken. Op kleine schaal nam hij proeven om siroop te maken uit suikerbieten. Hij liet zich daarbij adviseren door zijn zwager, de Dordtse apotheker dr. Hendrik Onnen.
In juli 1811 vormden Jan Backer en zijn vader een compagnieschap met drie Rotterdamse raffinadeurs om een bietsuikerfabriek te beginnen. Als vestigingsplaats kochten zij het landgoed de Oorsprong in Oosterbeek. Jan Backer leidde de fabriek die daar gebouwd werd, en die in oktober 1811 in bedrijf ging. Ondanks de zeer hoge prijzen die in die jaren voor suiker betaald werden, bracht de fabriek geen winst aan de eigenaren. Men had het bietsuikerproces nog onvoldoende in de hand. In september 1814 kocht Backer van zijn partners het landgoed met de fabriek om die voort te zetten als bietenstroopfabriek, die hem weliswaar wisselende maar vaak mooie winsten opleverde.
De bietenpulp, die bij de stroopfabricage als restant over bleef, gebruikte Backer als veevoer in eigen bedrijf. Hij kocht ieder jaar in september runderen, 110 kon hij er stallen, voerde ze de hele winter, en verkocht ze weer in het voorjaar. In de loop van de jaren zou hij een geroutineerde, maar voorzichtige veehandelaar worden. Hij gaf veel aandacht aan zijn boerderij. Als boer liet Backer zien dat hij vindingrijk, zuinig en systematisch was, wat hem een zilveren medaille van de Maatschappij van Landbouw te Amsterdam opleverde. In 1831 breidde Backer zijn fabriek uit, naast stroop begon hij – met gebruik van stoom – ook suiker uit bieten te maken. Enkele jaren later werd begonnen met de fabricage van aardappelmeel en glucosestroop.
In de fabriek werkten ’s winters zo’n vijftig à zestig arbeiders. Het bedrijf gold in zijn dagen en in zijn omgeving als zeer groot, modern en belangrijk. Backer ontleende aanzien eraan, wat zeker van invloed is geweest op zijn benoeming in augustus 1829 tot burgemeester en secretaris van de gemeente Renkum, waar hij al sinds 1816 lid van de raad en ‘assessor’ was. Jan Backer was een bekwaam en krachtig bestuurder, maar naarmate hij ouder werd ook een barser man, die veel tegenstand in zijn gemeente ondervond. Per 1 januari 1850 was Backer tevens als burgemeester en secretaris in Doorwerth benoemd, vooruitlopend op een beoogde samenvoeging van deze gemeente met Renkum. Onder leiding van baron van Brakell van Doorwerth verzette de gemeenteraad van Doorwerth zich heftig tegen deze benoeming. In de bizarre conflictsituatie die daarbij ontstond toonde Backer zich meer een vindingrijk en scherpzinnig kenner van de gemeentewet dan een verzoeningsgezind bestuurder. Ook in Oosterbeek ontstonden rond Backer te veel controverses. Naar de mening van L.A.J.W. Sloet, secretaris van Gedeputeerde Staten, was Backer tenslotte geen geschikte burgemeester meer. In een gesprek met Thorbecke kon Jan Backer, die als “ongemakkelijk en onbuigzaam” werd omschreven, die indruk niet meer wegnemen. Hem werd geen keus gelaten. Hij vroeg en kreeg, vanwege zijn duidelijke verdiensten eervol, ontslag per 31 december 1851.
Het geld dat zijn vrouw van haar ouders erfde, stelde hen in staat ruim te leven.en fraai te wonen in het grote huis dat hij in 1828 op de Oorsprong bouwde. Backer en zijn vrouw waren welgestelde burgers, maar niet zeer rijk.
Backer was sinds 1837 ouderling-kerkrentmeester in de kerkenraad van de Evangelisch Lutherse Gemeente in Arnhem. Hij was lid en bestuurslid van verenigingen als de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid, het Arnhemse wetenschappelijk genootschap Prodesse Conamur, en de Nederlandse Entomologische Vereniging. “Een algemeen achtenswaardig lid der maatschappij [die] onder de aanzienlijksten ingezetenen [der gemeente] behoort”, schreef gouverneur Van Heeckeren in 1829, nog voor Backers benoeming tot burgemeester. In het voorjaar van 1852 stopte Backer de suiker- en stroopfabriek. Onder de nieuwe accijnswet was het ?nanciëel niet interessant meer voor hem om door te gaan. Na de stopzetting verkocht Backer de Oorsprong en kregen nieuwe zaken zijn aandacht. Hij deed proeven om ruwe wol machinaal koud te kammen. Samen met zijn zoon Evert Jan stichtte hij een machinale stoomwolkammerij in Oosterbeek, wat opnieuw een flinke investering vroeg. Als rustend burger bleef Jan Backer een experimenteel onderzoeker. Hij verzorgde zijn vlinderverzameling en schreef over zijn uitvoerige en systematische proeven om zijderupsen te kweken. Hij overleed op 21 oktober 1872 te Oosterbeek, tweeëntachtig jaar oud.
Backer was een koopman en een industriële ondernemer op lokaal niveau, die graag nieuwe, onbekende dingen aanpakte en onderzocht met het doel ze economisch rendabel te maken. Hij was geen geleerd onderzoeker maar een praktische, experimentele ontwikkelaar. Hij was een goed ?nancier. Backer liet zich vaak door deskundigen adviseren, en hij ging op reis om de apparaten en resultaten van anderen met eigen ogen te zien. Hij ontwikkelde een proces voor de vervaardiging van bietsuiker, en vereenvoudigde dat tot een proces voor bietenstroop toen het eerste niet rendabel bleek. Hij trachtte papier te maken uit bietenpulp, en rum uit bietenmelasse. Hij experimenteerde met de teelt van bieten. Hij deed een tweede en meer geslaagde poging tot ontwikkeling van een bietsuikerproces, en paste als een der eersten in Nederland stoom toe in de suiker- en stroopbereiding. In zijn bietsuikerfabriek produceerde hij ook aardappelmeel en glucosestroop. Hij ontwikkelde een nieuwe drank, een soort licht bier. Hij ontwikkelde landbouwwerktuigen en hij probeerde een nieuw proces voor het kammen van ruwe wol te ontwikkelen en hij onderzocht de teelt van zijderupsen.
Backer heeft niet gepoogd om op grond van de door hem verworven kennis, eventueel in samenwerking met anderen, een echt grote suikerfabriek te bouwen. Oosterbeek, waarmee hij zo verbonden was geraakt, was daarvoor niet de goede vestigingsplaats. Zo een heftige ambitie paste ook niet in het comfortabele leven van de welgestelde fabrikant en burgemeester, die ook nog andere besognes had in een omgeving waar hij als vooraanstaand gold. Hij was daarmee een typische vroegkapitalist. Jan Backer was een actieve, onderzoekende en ondernemende 19de-eeuwer.
Werken‘Berigt wegens eene proef om, van hooi, door overstroming beschadigd, tot voeder van het vee, gebruik te maken’, in: Verhandelingen uitgegeeven door de Maatschappij ter bevordering van den Landbouw te Amsterdam 17 (1825), 3-15
Het Koningsbier voorgesteld als volksdrank, Arnhem 1839
‘Proeven met YAMA-MAYU in Nederland genomen’, in: Tijdschrift ter Bevordering van Nijverheid 27 (1864), 481
Literatuur
C.M. Kooi, ‘Een practisch ondernemer: Jan Backer van de suiker- en stroopfabriek te Oosterbeek’, in: BM Gelre 89 (1998), 136-164
C.M. Kooi
Uit: Biografisch Woordenboek Gelderland, deel 2, Bekende en onbekende mannen en vrouwen uit de Gelderse geschiedenis. Redactie: dr J.A.E. Kuys (eindredactie), drs R.M. Kemperink, E. Pelzers en drs P.W. van Wissing. Verloren Hilversum, 2000, pagina’s 15-17.
[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]
Hoe Jan Backer het tot burgemeester bracht…
[vc_row][vc_column width=”1/2″][vc_single_image image=”409″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][vc_column width=”1/2″][vc_column_text]In 1811 kwam Jan Backer naar Oosterbeek om op de Oorsprong zijn bietsuikerfabriek te bouwen, aan de Van Borsselenweg, ruim 50 meter ten noorden van het huidige kruispunt met de Benedendorpsweg en de Veerweg. Hij was toen 21 jaar oud en door zijn vader opgeleid in het vak van suiker raffinadeur. Bietsuiker
Lees meer over Jan Backer (door C.M. Kooi)
2_Backer_En-zijn-wegenplan-voor-Oosterbeek-in-1823
3_Backer_Een-dorpsrel-bij-de-begrafenis-van-een-drenkeling
4_Backer_En-zijn-buurman-Robidé-van-der-Aa
5_Backer_En-de-Doorwerthsche-Quaestie
6_Backer_Hoe-Kneppelhout-voor-Klikspaan-speelt[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]
Ursula van Braam trouwt met Jan Kneppelhout
[vc_row][vc_column width=”1/2″][vc_single_image image=”406″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][vc_column width=”1/2″][vc_single_image image=”398″ alignment=”right” border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/1″][vc_column_text]
Ursula Martha van Braam (1825- 1919) was een dochter van Willem Charles van Braam (1773-1847), kapitein-ter-zee en later burgemeester van Hattum sinds 1812 gehuwd met Petronella Daendels (1790-1814), dochter van de patriot Herman Willem Daendels. Na haar dood huwde Van Braam in 1824 met Machtelina Christina de Gijselaar (1796-1863), de moeder van Ursula. Via haar moeder was zij een achternicht van haar latere echtgenoot Johannes Kneppelhout, wiens moeder, Johanna Maria de Gijselaar, een zus was van de moeder van Ursula, beiden waren dochters van de patriot Cornelis de Gijselaar.
Op 15 mei 1845 trouwt zij te Hattum met Johannes Kneppelhout.
In 1847 kocht Kneppelhout voor f 125.000,- het landgoed De Hemelsche Berg uit de nalatenschap van de in 1846 overleden Lucia Kallenberg van den Bosch- de Jongh, die na het overlijden van haar eerste echtgenoot huwde met Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa. In 1851 vervaardigt de schilder Nicolaas Pieneman van het echtpaar twee fraaie portretten.
[/vc_column_text][vc_column_text]Naast de vele protegés die het echtpaar voor korte of langer tijd begeleidde, mocht ook de Oosterbeekse bevolking zich verheugen in hun goedgeefsheid.
Zo droegen zij financieel bij in de stichting van de Sophia kleuterschool en de verbouwing van de Oude Kerk. In 1869 lieten zij de Concertzaal bouwen die na het overlijden van Johannes Kneppelhout in 1885 door Ursula Kneppelhout werd geschonken aan de gemeente.
[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/1″][vc_single_image image=”402″ alignment=”center” border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/1″][vc_column_text]Als dank voor al deze goedgeefsheid kreeg Ursula ter gelegenheid van haar zeventigste verjaardag in 1895 een gedenknaald, geplaatst op het hoogste punt van het landgoed, aangeboden en 20 jaar later een tweede bewijs van dankbaarheid van de Oosterbeekse bevolking, een pergola nabij de eendjesvijver van de Hemelsche Berg.ursulavanbraamjohanneskneppelhoutNa haar overlijden in 1919 wordt zij bijgezet in het graf van haar echtgenoot op de ommuurde begraafplaats te Katwijk aan Zee. Een plek die Johannes Kneppelhout mede koos omdat zijn oud-oom Cornelis de Gijselaar er in 1815 werd begraven en omdat er onder de Leidse elite van die tijd een grote voorkeur bestond in de duinen nabij de Noordzee te worden begraven. Een bijkomende reden kan zijn geweest dat er vele slachtoffers van de buskruitramp van 1807 in zijn geboortestad Leiden, begraven werden.[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]