Met de officiële oprichting van de St. Bernulphus parochie op 8 mei 1860 wordt Oosterbeek, tot dan toe behorend tot de parochie van de Heilige Eusebius in Arnhem, verheven tot een zelfstandige parochie. Pastoor J. H. van Basten Batenburg bediende in een noodkerk, op de plek van de latere St. Bernulphuskerk , de gelovigen te Oosterbeek (bijstatie vanuit Arnhem).
Op zijn zoektocht naar een nieuwe pastoor biedt hij aan:”de pastorij met tuin en begraafplaats, groot 2 schepel en een huis met land achter de begraafplaats, groot 1 1/2 schepel.”
Als eerste pastoor van de zelfstandige parochie St. Bernulphus werd benoemd Johannes Gerardus Henricus Carolus Essink. Hij werd geboren in Oldenzaal op 6 oktober 1827 en overleed op 5 mei 1902 te Utrecht.
Als R.K. priester was hij werkzaam te Rossum, Ootmarsum, Oosterbeek Huissen en te Maarssen en sinds 1891 als plebaan van de Metropolitaankerk te Utrecht. In 1884 werd hij benoemd tot kanunnik van het Utrechts kapittel, waarna zijn aanstelling tot proost volgde in 1900. Daarnaast was hij sinds 1896 deken van de stad Utrecht. Hij stond bekend om zijn welsprekendheid. Zo hield hij de lijkrede bij de uitvaart van Petrus Mathias Snickers, aartsbisschop van Utrecht die in 1895 overleed. Voorts schreef hij menig “ascetisch werk”
Pastoor J. A. J. ter Heerdt, Onze Lieve Vrouwe van Lourdeskerk, Doorwerth
[vc_row][vc_column width=”2/3″][vc_single_image image=”969″ alignment=”center” border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][vc_column width=”1/3″][vc_column_text]
Pastoor J. A. J. ter Heerdt van de Onze Lieve Vrouwe van Lourdeskerk in Doorwerth, was in dienst van de R.K. Bernulphus-parochie van Oosterbeek. Hij beijverde zich voor het geestelijk welzijn van de arbeiders van de Hevea-fabrieken, in het gelijknamige dorp. In november 1920 woonden daar al 37 katholieke en/of gemengde gezinnen. Toen kapelaan Markus in Oosterbeek kwam kreeg de Pastoor zijn handen vrij om ook in Heveadorp godsdienstoefeningen te houden. Er waren toen 100 communicanten. De rooms-katholieken (en ook de gereformeerden) kerkten toen in het overblijflokaal van de fabriek. (De hervormden kerkten eerst in het “kerkje op de heuvel” in Heelsum en later in voormalig café De Zaaier, op de hoek van de Middenlaan en de Oude Oosterbeekseweg). Op 1 december 1920 werd gestart met de R.K. vieringen.
Pastoor Ter Heerdt was jarenlang secretaris van de aartsbisschop in Utrecht geweest. Hij was een begeesterd man en heeft bijzonder veel gedaan voor het godsdienstig leven in zijn parochie. Zijn droom van het oprichten van een R.K. parochie en scholen in/voor Heveadorp kreeg steeds meer vorm. In 1923 werd de gemeente Doorwerth opgeheven en gevoegd bij de gemeente Renkum. Een projectontwikkelingsmaatschappij en de gemeente Renkum wilden een nieuw Doorwerth ontwikkelen en wilden graag meewerken aan het realiseren van die droom. Voor eigen rekening kocht Ter Heerdt eerst in 1924 2000 m2 grond en daarna in 1926 nog eens 2000 m2.
De Cardanus Exploitatiemaatschappij schonk nog eens 5000 m2 en de gemeente Renkum zegde toe om het Van der Molenplein voor eigen rekening volledig in te richten. Op dit terrein, zou de kerk, de pastorie en het parochiehuis gebouwd gaan worden.
Pastoor Ter Heerdt had een zeer goede band met de familie Schade in Oosterbeek. Mevrouw Cornelia Schade schonk het volledige bedrag, nodig om de kerk. te kunnen bouwen. Haar zus, mevrouw Theresia Povel-Schade schonk o.a. de kruiswegstatie.
De architect was J.E. Wilke uit Bilthoven, zoon van de parochiaan die de uitspanning Kievitsdel had laten bouwen.
Jacob Louis Nijhoff (1779-1844)
Pieter van der Kuil
Het dorp Weseke in Westfalen, niet ver over onze oostgrens,ter hoogte van Winterswijk gelegen, is de bakermat van het geslacht Nijhoff, waaruit de Oosterbeekse predikant Jacob Louis Nijhoff stamt. De eerste Nijhoff die we aantreffen in Arnhem, is Jan Jansen Nijhoff. In februari 1636 trouwt hij, nog afkomstig uit Weseke, met het meisje Marijken Jans in de stad Arnhem. Het jaar daarop legt hij de burgereed af en wordt daardoor poorter van Arnhem. Ds. J.L. Nijhoff stamt rechtstreeks van dit echtpaar af. Op 14 april 1782 vindt zijn doop plaats in zijn geboortestad Arnhem.
Als Jacob Louis 16 jaar is, in september 1798, gaat hij in Utrecht met zijn theologische studie beginnen. De eerste gemeente die hij als proponent (theoloog die tenminste de graad van kandidaat heeft en die, na het afleggen van een kerkelijk examen, als predikant beroepbaar is verklaard) dient, is Afferden bij Druten, in het land van Maas en Waal.
Hij komt daar in 1804 wonen en werken en blijft slechts één jaar en in 1805 vertrekt hij naar Oosterbeek. Deze gemeente dient hij twaalf jaar. In 1817 neemt hij n.l. een beroep aan naar Gouda, waar hij herder en leraar is tot zijn overlijden op 18 december 1844 op de leeftijd van 62 jaar. Uit zijn huwelijk met Aletta Brouwer, in Utrecht gesloten op 24 december 1804, worden 13 kinderen geboren, waarvan er in de Oosterbeekse pastorie zes het eerste levenslicht aanschouwen. Als predikant van de Oude Kerk te Oosterbeek moest hij een zeer jonge dochter begraven.
In het begraafregister van de Oude kerk Oosterbeek lezen we:
“1817 den 3e Febr. Begraven een kind van den WeZEem. Zeer Gel. Heer J.L. Nijhoff Pred. alhier ten zuiden der kerk onder eene zark met het volgende opschrift: S. C. Nijhoff waarvan zijn WeZEem. de dubbe Iinlaag betaald heeft wijl aan Hem het eigendom werd afgestaan zoo dat het nimmer mag worden opgegraven.”
Uit de overlijdensakte blijkt dit een dochtertje te zijn geweest. De predikant zelf en Leendert van Merkesteijn, schoolmeester/doodgraver, oud 29 jaar en buur, geven op 2 februari het overlijden aan van Maria Sibilla Catherina Nijhoff, die op 31 januari 1817 ’s middags om 4 uur in de pastorie, op tweeënhalf jarige leeftijd, was gestorven.
Zijn vrouw overlijdt, slechts 45 jaar oud, in 1830, wanneer ze in Gouda wonen. Zes jaar later huwt hij opnieuw, nu met Maria Indeweij, dochter van (de predikant te Leerdam) Dirk Indeweij en Christina Borski. Zij schenkt hem nog drie zoons. Wanneer hij in 1844 komt te overlijden, zijn van de 13 kinderen uit zijn eerste huwelijk nog maar één zoon en drie dochters in leven. Zijn tweede vrouw blijft met haar drie zoontjes ,waarvan de jongste een jaar is, achter .
Gedurende zijn 40- jarig predikantschap is ds. Nijhoff een bekend spreker. Meerdere preken laat hij in druk verschijnen, gelezen door velen. Zijn leerredenen werden uitgegeven bij de uitgeverij van zijn vader en van zijn halfbroer, die ook zijn referaat naar aanleiding van de cholera-epidemie uitgaf. Ter gelegenheid hiervan schreef hij “Het is beter te vallen in de hand des Heeren, dan in de handen der menschen, een woord ter leiding der gedachten bij de thans heerschende ziekte”. Hij probeerde in dit geschrift een bijdrage te leveren om de angst voor deze ziekte bij de bevolking enigszins te temperen. Nijhoff was lid van het provinciaal kerkbestuur van Zuid-Holland. Zijn necrologie maakt het ons niet makkelijk, door de toen gebruikte clichés, het echte van zijn wezen t e ontdekken. De prijzende woorden die zijn verwanten over hem uiten, lijken echter niet in strijd met wat elders over hem gezegd wordt. ” Hij was onverminderd werkzaam, vol vuur en ijver om t e helpen, bij te staan en raad te geven.” Als kind van zijn tijd zijn de denkbeelden van de Verlichting ook hem toegedaan. Gezien de functies die zijn naaste familieleden in de Franse tijd vervullen, zal hij waarschijnlijk voor de patriottische partij hebben gekozen. Wanneer we zijn familiebetrekkingen nader bezien, blijkt dat veel van zijn bloedverwanten tot de intellectuelen gerekend moeten worden. Zijn vader is boekhandelaar en drukker in Arnhem, behoort tot het gilde van kooplieden, en is tussen de jaren 1783 en 1829 rentmeester van het Sint Antoniegasthuis. Ds. Nijhoff is de enige zoon uit het eerste huwelijk van Paulus Nijhoff en Aldegonda de Gast. De zoon uit het tweede huwelijk van zijn vader met M.S. Brouwer, Isaac Anne Nijhoff, wordt opvolger in de boekhandel van hun beider vader.
Isaac wordt de eerste rijksarchivaris van Gelderland, en publiceert veel over de geschiedenis van dit gewest. Een oom van de predikant, ook een Isaac, is van 1787 tot 1811 schout, secretaris en ontvanger van het ambt Renkum. Diens zoon Louis volgt zijn vader in laatstgenoemd jaar op, maar nu als maire van Oosterbeek, wat dan het gebied omvat van de huidige gemeente Renkum. Hij vervult dit ambt tot 1817, wanneer de toestand van voor 1795 wordt hersteld, en Doorwerth weer een aparte gemeente vormt naast die van Renkum. Deze neef van de predikant is in dubbel opzicht familie. De vader van de predikant, Paulus Nijhoff, is een broer van de vader van de maire Isaac Nijhoff, terwijl hun moeders zusters zijn, t.w. Aldegonda en Anna de Gast. De familie De Gast is van oorsprong Frans, en de leden behoren tot de Waalse gemeente van Arnhem. Een nicht van dominee Nijhoff, Johanna Allegonda Nijhoff, is gehuwd met Gerrit Jan van Embden, de burgemeester van Didam. Een zoon uit dit huwelijk, geboren op 23 oktober 1823, is Jan van Embden, die van 1866 tot 1892 burgemeester van de gemeente Renkum is. Johan Aleid Nijhoff, geboren op 13 juni 1791 en overleden op 26 oktober 1819, ook een neef van de predikant, is arts in Arnhem. Zijn weduwe, Christina Elisabeth – Hoogland, dochter van de predikant van Spankeren, hertrouwt in 1821 met de Oosterbeekse predikant Dirk Jacob Wolterbeek, die hier in de jaren 1820-1827 dominee is. Dit huwelijk duurt maar drie jaar. Christina Elisabeth overlijdt op 8 augustus 1824 in Oosterbeek. In 1827 vertrekt Ds. Wolterbeek met zijn dochtertje Anna naar zijn nieuwe standplaats Hillegom, en vandaar in 1830 naar Alkmaar. Hier hertrouwt hij met Jkvr. C.S. Elias en komt in 1840 in deze stad te overlijden.
Zoals al eerder gememoreerd, bereiken maar enkele kinderen uit het eerste huwelijk van Ds. Nijhoff de volwassen leeftijd. De dochter Johanna Gijsberta Diderica Cornelia huwt Willem Jacobus Fortuyn Droogleever, notaris te Gouda van 1835 tot 1884. Haar zuster Jacoba ouisa Alette wordt de echtgenote van Rein Terpstra, makelaar in koffie te Rotterdam.
De zoon Johannes Gijsbertus voegt de naam van zijn moeder, een veel voorkomend gebruik in de negentiende eeuw, aan de geslachtsnaam toe en noemt zich dan Brouwer Nijhoff. Van 1876 tot 1901 is hij notaris te Utrecht en gehuwd met Margaretha A.A. Muntendam, dochter van de burgemeester van De Bilt. De broer van Johannes, Paulus Nijhoff, studeert medicijnen in Utrecht, maar overlijdt op 25-jarige leeftijd in 1831. Van de drie kinderen uit het tweede huwelijk weten we dat de oudste zoon naar Transvaal is vertrokken en van hem isverder niets bekend. Een andere zoon, Christiaan, geboren in 1838, wordt predikant; eerst te Drimmelen en daarna in Culemborg. Hij is gehuwd met Wilhelmina Elisabeth van Iterson, de dochter van ds. F.H.G. van Iterson, predikant o.a. i n Arnhem en Leiden. Na zijn vroege emeritaat in 1870 maakt Christiaan naam als geschiedkundige, en overlijdt in 1902 te Meersen.
Van de nazaten van de halfbroer van ds. Jacob Louis Nijhoff, Isaac Nijhoff de rijksarchivaris, noemen we Martinus, dichter, letterkundige en redacteur van ‘de Gids’, en zijn beide nichten Louise, toneelspeelster, en Emma, die huwt met Mr. Gijsbert van Hall, burgemeester van Amsterdam. Het is met het bovenstaande niet de bedoeling om een volledige genealogie van het geslacht Nijhoff te presenteren, maar om een indruk te geven van de familiebetrekkingen die er bestonden tussen personen uit een bepaalde sociale laag in de vorige eeuw, ook in een klein dorp als Oosterbeek.
In de Geldersche Volksalmanak van 1853 staat een verhaal dat ds. Nijhoff destijds optekende over de gevechten en de doortocht van de Pruisische troepen in de nacht van 29 op 30 november 1813 rond de Oosterbeekse pastorie, met als doel Arnhem te bevrijden van de Franse soldaten. De titel van dit verslag luidt : ‘Twee bange dagen en een blijde nacht, herinneringen van een dorpspredikant.’ Als we dit verhaal lezen, en we denken aan de septemberdagen van 1944, dan lijkt het of de geschiedenis zich op bepaalde plaatsen herhaalt.
Van de hand van zijn halfbroer, Isaac Anne Nijhoff, de boekhandelaar en archivaris, verscheen in 1820 een publicatie ‘Wandelingen in de omstreken van Arnhem’, waarin ook Oosterbeek met zijn buitenplaatsen wordt beschreven.
Oosterbeek, gezien vanuit het noordoosten, over het Zweiersdal in de richting van het kerkje aan de Benedendorpweg.
Getekend door Jan de Beyer op 22 juli 1744. Het dorp zoals Nijhoff dat gekend heeft, zal er niet veel anders uitgezien hebben.
Bedenken we dat Oosterbeek in het begin van de vorige eeuw, toen ds. Nijhoff hier predikant was, 695 inwoners en een voornamelijk agrarisch karakter had, dan krijgen we mede door de beschrijving die Isaac Anne geeft, een indruk in wat voor omgeving een dorpspredikant zijn herderlijke taak vervulde.