De rijke geschiedenis van een geliefd wandelgebied
Pieter van der Kuil
Wie nu de dichte bebouwing op de Sonnenberg beziet kan niet vermoeden dat op die plek tot in de jaren ’50 van de vorige eeuw een groot landhuis stond omgeven door een fraai park.
Een uitnemend voorbeeld van de (laat) negentiende eeuwse Oosterbeekse buitenplaatsen. Rond 1880 woonden op de Hemelse Berg Johannes Kneppelhout, op de Pietersberg de familie Van Eeghen, op Valkenburg de familie Wolterbeek, op de Oorsprong de familie Van Brakell van Wadenoijen van Doorwerth, op Hartenstein de familie Sanders, op Mariëndaal de familie Van Eck en op Bato’s Wijk de familie Fangman. De Sonnenberg komen we voor het eerst tegen in 1428 waar het als “een hegge holts gelegen in Hillenbossche” wordt omschreven. Deze naamgeving verklaart de naam van het appartementencomplex dat nu op de hoek van de Oranjeweg met de Hartensteinlaan te vinden is, Hillenbos. Deze Oosterbeekse hegge was in de vijftiende eeuw nog een leen van Doorwerth maar in de zestiende eeuw werd het gebied door ontginning met bos, bouwland en heide steeds meer in cultuur gebracht. Er verrees een pachthoeve die er tot ver in de negentiende eeuw zou staan. We willen hier niet alle achtereenvolgende eigenaren/gebruikers van het goed bespreken en gaan naar het jaar 1881 als Jacobus Rutgerus Wellenbergh (1845-1899) de Sonnenberg koopt. Het is met name deze familie Wellenbergh die we in dit artikel nader willen bekijken, mede aan de hand van prachtig nieuw fotomateriaal. Jacobus Rutgerus Wellenbergh werd geboren te Utrecht op 24 mei 1845 als zoon van Pieter Hendrik Jacob Wellenbergh (Stompwijk 7 mei 1814 – Oisterwijk 13 december 1875) en Anthonia Aletta Geertruida Koumans Smeding (Leeuwarden 6 augustus 1822 – Oisterwijk 19 juni 1879). Het echtpaar had in totaal 5 zonen. Jacobus Rutgerus Pieter (Utrecht 9 juli 1846 – 28 april 1847), Pieter (Utrecht 12 maart 1848), Pieter Johan Hendrik Jacob (Jan) (Utrecht 18 juni 1850 – 20 mei 1856) en Hermanus Julius (Utrecht 20 maart 1852 – Oosterbeek 20 juli 1899). De vader van Jacobus Rutgerus studeerde filosofie te Leiden. We treffen hem aan in het studentendagboek 1833-1835 van zijn medestudent Jan Bastiaan Molewater, in 1999 door Henk Eijssens bezorgd. In 1840 promoveerde hij tot doctor medicinae, met een proefschrift getiteld “Observationes anatomicae de orthragorisco mola”. Een jaar later, op 20 augustus 1841, werd vader Wellenbergh buitengewoon hoogleraar aan “s Rijks Veeartsenijschool” te Utrecht.
We willen hier niet alle achtereenvolgende eigenaren/gebruikers van het goed bespreken en gaan naar het jaar 1881 als Jacobus Rutgerus Wellenbergh (1845-1899) de Sonnenberg koopt. Het is met name deze familie Wellenbergh die we in dit artikel nader willen bekijken, mede aan de hand van prachtig nieuw fotomateriaal. Jacobus Rutgerus Wellenbergh werd geboren te Utrecht op 24 mei 1845 als zoon van Pieter Hendrik Jacob Wellenbergh (Stompwijk 7 mei 1814 – Oisterwijk 13 december 1875) en Anthonia Aletta Geertruida Koumans Smeding (Leeuwarden 6 augustus 1822 – Oisterwijk 19 juni 1879). Het echtpaar had in totaal 5 zonen. Jacobus Rutgerus Pieter (Utrecht 9 juli 1846 – 28 april 1847), Pieter (Utrecht 12 maart 1848), Pieter Johan Hendrik Jacob (Jan) (Utrecht 18 juni 1850 – 20 mei 1856) en Hermanus Julius (Utrecht 20 maart 1852 – Oosterbeek 20 juli 1899). De vader van Jacobus Rutgerus studeerde filosofie te Leiden. We treffen hem aan in het studentendagboek 1833-1835 van zijn medestudent Jan Bastiaan Molewater, in 1999 door Henk Eijssens bezorgd. In 1840 promoveerde hij tot doctor medicinae, met een proefschrift getiteld “Observationes anatomicae de orthragorisco mola”. Een jaar later, op 20 augustus 1841, werd vader Wellenbergh buitengewoon hoogleraar aan “s Rijks Veeartsenijschool” te Utrecht.
In 1862 betrekt het echtpaar Huize Nieuwerhoek gelegen aan De Lind 54 in Oisterwijk, welke hij zo grondig had laten verbouwen dat welhaast van nieuwbouw kon worden gesproken. Bij hun ouders verbleven toen ook nog hun zonen Hermanus Julius en Jacobus Rutgerus. In 1878 wordt het huwelijk voltrokken van Jacobus Rutgerus en Alida Henriette Catharina Duijfjes (18481894). Een jaar later, op 8 april 1879, wordt hun oudste kind geboren, zoon Pieter Hendrik Jacob Rutger (18791960). Hij zou het enig kind van het echtpaar blijven. De soms vermelde dochter en zoon waren kleinkinderen van hen en werden op de Sonnenberg geboren na het overlijden van de beide grootouders.
Van het echtpaar met hun zoon is kort geleden een foto boven water gekomen die gemaakt is even ten zuiden van het grote bordes van hun villa de Sonnenberg. Tezamen met een reeks andere foto’s kwam die in de collectie van het Historisch Documentatiecentrum Renkum, door een gul gebaar van Frits van Werven te Doorwerth die toestond dat we, met haar toestemming, de originelen uit het archief van mevr. J. Huijgen-Wijnterp, digitaliseerden. Zij is verre familie van de op de foto’s afgebeelde huisknecht Anne Theijes Wijnterp (30 augustus 1867 – 29 februari 1952). Mede door deze vriendelijke interventie zijn we in staat deze prachtige beelden met onze donateurs te delen. Bij de geboorte van zijn zoon in Huize Nieuwerhoek te Oisterwijk speelde Wellenbergh al met de gedachte om op een fraai gelegen perceel aan de Zuid Veluwe een nieuw onderkomen voor zijn gezin te laten bouwen. Het geld hiervoor had hij na het overlijden van zijn vader middels een forse nalatenschap geërfd. Het oog viel op een groot terrein ten noorden van de Utrechtseweg te Oosterbeek, grenzend aan de Bilderberg.
Op het grote stuk grond staat dan qua bebouwing slechts één hofstede. De rest bestaat uit akkers en bos. Wellenbergh gaat voortvarend te werk en laat in 1881, met uitzicht op de Utrechtseweg, een landhuis bouwen met een kasteelachtig voorkomen. Vergeleken met de overige Oosterbeekse buitenhuizen met een sterk afwijkend uiterlijk. Hij koos voor een architectuur die sterk aan middeleeuwse kastelen doet denken. Wellicht werd hij hierbij geïnspireerd door kasteeltjes die hij kende uit zijn Oisterwijkse tijd, zoals kasteel Oisterwijk gelegen aan de Gemullehoekenweg dat in 1894 in vlammen opging maar werd herbouwd. Het gezin Wellenbergh verhuisde volgens de Oisterwijkse Burgerlijk Stand op 28 april 1881 naar Oosterbeek. Vermoedelijk was dat het moment van oplevering van huis de Sonnenberg. Ruim voor de kadastrale opmeting van de nieuwbouw op de Sonnenberg, eerst in mei 1883, had de familie in 1881 het huis daadwerkelijk betrokken.
Een gevelsteen, gemaakt van Bentheimer zandsteen, met de tekst “God-si-mijn Well, Sonn en Burg” werd na WO II, in twee stukken, terug gevonden in de slotgracht van het kasteel Doorwerth en belandde bij Heemkunde die het de bewoner van het huis op Sonnenberglaan 1, Jos Goossens, schonk. Na grondige restauratie ligt deze nu bij de voordeur in de tuin. De gevelsteen bevond zich oorspronkelijk boven de ingangspartij van de noordgevel van huis de Sonnenberg, gelegen aan de binnenplaats (zie foto’s …).
Bij de oplevering van huize Sonnenberg, rond mei 1882, moest, gezien de grootte van het huis en de bijgebouwen, een geducht aantal personeelsleden in dienst worden genomen. Naast de boswachter met zijn ploeg mensen en de bosbaas/ tuinier met zijn groep waren er een koetsier, palfreniers en stalknechten. Voorts een huishoudelijke dienst bestaande uit meerdere personen: een huisbewaarder, een huisknecht, keukenmeiden, werkmeiden enz.
Op een foto uit het archief van mevr. J. Huijgen- Wijnterp poseren enkelen, bij een theepauze, trots voor de fotograaf B. Bruining uit Arnhem. Een belangrijke rol is, net als op andere foto’s weggelegd voor de beide honden. In het midden, met de krant, Anne Wijnterp. Met enige regelmaat verschijnen advertenties in de kranten waarbij personeel voor de Sonnenberg wordt gevraagd, met soms de toevoeging dat beneden de 25 jaar niet gesolliciteerd hoeft te worden. Toch zien we op de volgende foto een hulp die deze leeftijd nog niet heeft bereikt. De twee andere hulpen in de huishouding voldoen duidelijk wel aan deze eis.
Anne Theyes Wijnterp kwam vermoedelijk in 1885 in dienst als huisknecht. Hij was toen 17 jaar oud. Op afbeelding 3, met de familie Wellenbergh, oogt hij nog zeer jong. Hieronder zien we op een foto uit de collectie van het HDR een vierspan met koetsier en twee palfreniers, de rechter jonger dan de linkse. We achten het niet onaannemelijk dat we het vierspan van de Sonnenberg waarnemen met personeel welke we op de personeelsfoto’s uit de collectie van mevr. J. Huijgen-Wijnterp ook zien. In dat geval zou de koetsier Hendrik Kip kunnen zijn. Het rijtuig is van het type Victoria dat we ook aantreffen in de later in dit artikel opgenomen advertentie van verkoop van rijtuigen, tuigen enz. uit de stallen van de Sonnenberg in 1899 (zie advertentie verkoop augustus 1899, afb. 40b).
9a/b De huisknecht, later huisbewaarder, Anne Wijnterp. Collectie mevr. J.Huigen- Wijnterp/HDR.
Op de twee portretten hierboven zien we Anne Wijnterp, huisknecht/huisbewaarder van de Sonnenberg. Aan hem was de zorg voor de honden toevertrouwd. Kennelijk was de familie Wellenbergh zeer gehecht aan bepaalde hondenrassen. Een op foto’s weerkerend hondje betreft het mopshondje. De grote hond links is vermoedelijk een Weimarse Staande Hond en op de foto rechts poseert een Amerikaanse Staffordshire terriër.
Een rondgang om het huis levert vele fraaie plaatjes op. Het massieve gebouw met de vele torentjes en uitbouwtjes heeft een sprookjesachtig voorkomen, met een fraai aangelegde parkachtige omgeving, zo indrukwekkend dat je je afvraagt waarom het huis, zelfs in de enigszins onderkomen staat waarin het zich na WO II bevond, werd gesloopt. Het in neorenaissance stijl opgetrokken gebouw werd gekenmerkt door aangehangen erkers, vele torentjes en asymmetrische gevels die toch evenwichtig aandoen. Op de dakluiken de kleuren van de Sonnenberg, geel/zwart, die we ook aantreffen op de luiken van de dienstwoningen.
Lopen we naar links, naar de voorgevel van het huis, dan krijgen we zicht op het grote bordes met aan weerszijden, op de uiteinden van de twee balustraden de twee volumineuze vazen, welke we op onderstaande foto zien. Op foto 14, hieronder, beter zichtbaar.
Tijdens de wandeling van de noordzijde richting voorgevel zien we dat de oostgevel van het huis beduidend soberder is uitgevoerd dan de noordzijde. Er hangen geen erkers aan de gevel en de versierende elementen lijken daar te ontbreken.
De ligging van het koetshuis met naastliggende stallen ten opzichte van het huis wordt hier ook zichtbaar.
Wandelen we nu naar de hoek van de voorgevel met de westgevel dan zien we daar de grootse torenpartij van het huis. Vergelijken we de vorige foto met de volgende dan is duidelijk zichtbaar dat aan de voorgevel het een en ander gewijzigd werd. De erker met balkon aan de rechterkant van de voorgevel is veranderd, het balkon is verdwenen.
We bereiken de westhoek van Huis de Sonnenberg en hebben zicht op het bordes met de twee manshoge vazen.
Los van het huis staat, iets naar het noorden op de westhoek van de binnenplaats, een belvedère, veelal aangeduid als duiventoren, die in de eerste decennia van het huis een bijzondere zichtlijn in de richting van Wolfheze moet hebben gegeven.
Om de rondgang langs het huis te voltooien maken we gebruik van een viertal afbeeldingen die in WOII werden gemaakt. Ze geven een kijkje op de binnenplaats aan de noordzijde van het huis.
Zichtbaar is de poort die toegang geeft tot de binnenplaats, van uit het westen. Op afbeelding 10 zagen we die poort vanuit het oosten met ervoor poserend personeel.
Behalve het opmerkelijke huis laat Wellenbergh een tweetal dienstwoningen (ver)bouwen. Volgens de kadastrale gegevens m.b.t. deze twee huizen werden ze, net als huize de Sonnenberg, als nieuwbouw opgemeten in het jaar 1883. Tussen gereed komen en bouw kan enige maanden liggen, maar met het oog op te innen belastingen hechtten de plaatselijke overheden aan een korte termijn tussen gereed komen en opmeten van panden. Het huis op Sonnenberglaan 1 heeft een aanbouw (het achterhuis) welke qua architectuur nogal afwijkt van voorhuis. In het kapplan van het voorhuis treft men op een balk het jaar 1846 aan. Vast staat echter dat het als nieuwbouw werd opgemeten in 1883. Komt deze balk uit een ander huis? Net als de woning van de bosbaas op Sonnenberglaan 5, staat het huis op nummer 1 op de gemeentelijke monumentenlijst, nummer 1 met als bouwjaar 1846 en nummer 5 met het, niet juiste, jaartal 1896. De neorenaissance stijl van het huis op nummer 1 vertoont gelijkenis met dat op nummer 5 hoewel er kennelijk 36 jaar ligt tussen de bouw ervan. Het voorhuis van Sonnenberglaan 1 heeft een zadeldak en een trapgevel boven de uitgebouwde middenpartij met een deur met getoogd bovenlicht met daarboven een versierende stucrand die ook te vinden is boven de aan weerszijde van de deur geplaatste schuiframen met bovenlicht en eensteens segmentboog. In de trapgevel een rond raam met rondboog metselwerk. Onder de dakgoten een fries met twee rijen muizentanden. Spekstenen zijn geplaats op de uitbouw boven de voordeur en op de hoeken van de voorgevel.
Sonnenberglaan 1 was aanvankelijk bestemd voor de koetsier van de Sonnenberg, Hendrik Kip die hier vanaf 1886 woont. Op hetzelfde adres treffen we in 1889 Herman Julius Wellenbergh, de jongere broer van de eigenaar van de Sonnenberg. Hij was van 1 mei 1878 tot 11 december 1884 burgemeester van Sprang, Vrijhoeve en `s Grevelduin- Capelle, nu onderdeel van de gemeente Waalwijk. Zijn eis was een passende burgemeesterswoning, die hij in 1879 kreeg aan de Nieuwe Vaart. Speciaal voor hem gebouwd. Hij was toen 27 jaar oud. Men vroeg zich in de gemeenschap af hoe het mogelijk was dat een jongeman van 26 jaar zonder enige ervaring in het bestuur burgemeester kon worden.
In 1884 diende hij, 32 jaar oud, zijn ontslag in wegens gezondheidsreden, en vertrok naar Oosterbeek waar hij tot zijn dood in 1899 bleef wonen, eerst op de Sonnenberg en vanaf 1890 op de Dreijenscheweg (Stationsweg).
Na het overlijden van zijn vader ontmantelde Pieter Wellenbergh het koetshuis en de stallen en werd het huis op Sonnenberglaan 1, naar men aanneemt, de dienstwoning van de huisbewaarder van de Sonnenberg. Vanaf 1899 werd dat huisbewaarder I. G. van Veen. Hoe dan ook, het was in ieder geval niet de dienstwoning van de huisknecht Anne Wijnterp. In de adresboeken treffen we hem als wonend op de Jansbinnensingel 12 in Arnhem. Op foto 22 zit voor hun dienstwoning een echtpaar op gevorderde leeftijd, als gezegd, vermoedelijk de koetsier Hendrik Kip en zijn echtgenote. Aan dezelfde Sonnenberglaan, op het nummer 5, was de dienstwoning gelegen van de bosbaas Pieter Kelderman. Door de nu boven tafel gekomen foto is het mogelijk de oorspronkelijke bouw ervan te vergelijken met de toestand waarin het zich nu bevindt. De beide sierelementen, bollen staande op een voet, die oorspronkelijk op de hoeken van de ingangspartij stonden werden bij de verbouwing herplaatst op de schoorsteen van de voorgevel en de andere op de topgevel (puntgevel) van de nieuwe aanbouw. De schoorsteen aan de voorgevel heeft ook een verandering ondergaan en is later voorzien van de leeuwenkop, een dus bij/na de verbouw toegevoegd element. Het huisje staat op de gemeentelijke monumentenlijst met overigens als bouwjaar 1896. Dit zou kunnen betekenen dat in dat jaar een hermeting plaatsvond als gevolg van de verbouwing aan de oostzijde van het huis. (1883 nieuwbouw opgemeten; 1914 verbouwing opgemeten; geen hermeting) Voor een dienstwoning heeft het enige opmerkelijke architectonische sierelementen. Op de begane grond aan de zuidzijde twee schuiframen met kruisverdeling met getoogde bovendorpels en luiken die in de negentiende eeuw geschilderd waren met de kleuren van de Sonnenberg, geel en zwart. In de topgevel twee smalle vensters met tonvormige bovendorpels. Deze voorgevel heeft natuurstenen hoekversieringen en een afdekking van de topgevel middels natuursteen-platen op een rollaag. Aan de voet van het dak zijn uitkragingen aangebracht. Op de topgevel een natuurstenen afdekplaat met een bolvormig element afkomstig van de oorspronkelijke daklijst van de oostgevel. In de oorspronkelijke oostgevel zat een voordeur met aan weerszijde een toogvormige langwerpige nis. Nabij de hoek met de zuidgevel een toogvormig raam dat na de verbouwing gehandhaafd bleef. De oorspronkelijke rechthoekige aanbouw met een door natuursteen afgedekte lijstgevel werd gesierd met twee bolvormige elementen. De nieuwe oostgevel heeft ook een rijk versierde topgevel met een dubbel raamkozijn op de begane grond, hier driedelig met een getoogde bovendorpel. Aan de bovenzijde afgesloten met een segmentvormige steens rollaag met drie sluitstenen. Op de verdieping een tweetal smalle ramen met halfronde beëindiging en een halfsteens korfboogvormige rollaag. De natuurstenen hoekstenen met vertanding lopen door tot in de nok die weer wordt afgedekt met een plaat met bolvorm. Op het achtererf een gemetselde schuur in de bouwtrant van het woonhuis.
Pieter Kelderman was een zeer gelovig, gereformeerde werknemer, iets waar naar in die familie verluidt Wellenbergh niet erg op gesteld was. Kelderman hechtte aan uitbetaling van het weekloon maar niet op de dag des Heeren. Het is dan ook dat Wellenbergh steeds weer op zondag uitbetaalde.
De in 1888 als bosbaas aangestelde Pieter Kelderman vertrok in het jaar van overlijden van Wellenbergh van de Sonnenberg, ontslagen of ontslag genomen. Hij kreeg een baan als wegwerker bij de gemeente Renkum. We vinden hem terug aan de Graaf van Rechterenweg D 293.
De tuinploeg die Wellenbergh in dienst had werd rond 1888 ook op de foto gezet en wel nabij het bordes aan de zuidzijde van het landhuis, op dezelfde plek waar het echtpaar en zoon Pieter voor de fotograaf B. Bruining figureerden. De erker aan de oostzijde van de voorgevel kan nu, net als op de foto met de familie Wellenbergh, in detail worden bekeken.
Behalve de bosbaas was er nog een Kelderman bij Wellenbergh in dienst. Het betrof de boswachter Cornelis Kelderman (1852-1918) die echter op Dreijen woonde en geen dienstwoning kon betrekken. Wellenbergh had grote aandacht voor de omgeving van het huis en verfraaide het omliggende park met een aantal opmerkelijke bouwsels en groenvoorzieningen. Hij liet meerdere folies plaatsen waaronder rustieke bruggen, trappen en een opmerkelijk beeld. Hij liet een daltuin aanleggen met de nodige hoogteverschillen. En er werd een zeer fraaie, naar het noorden aflopende laan aangelegd, die nabij het huis een mooie zichtlijn op de lager gelegen heide gaf. Op enige bladen uit een negentiende eeuws schetsboek bij het Gelders Archief wordt dit parkontwerp op tekeningen van een anonieme hand vastgelegd.
Aan de oostzijde van het landgoed liet Wellenbergh, nabij de plek waar we nu het appartementencomplex “Hillenbos” vinden, een markant familiegraf optrekken, met gezien de marmeren plaquettes in de zijmuren en de hoofdpartij, t.z.t., plaats voor 8 overleden familieleden.
De eerste die daarin werd bijgezet was de op 4 oktober 1894 overleden echtgenote A.H.C. Wellenbergh- Duijfjes. Zij werd slechts 46 jaar oud. Het betrof een familiegraf met een omvangrijk grafmonument. De toegang tot het familiegraf liep over een rustieke brug, met leggers, staanders en brugleuningen van gevlochten hout. De brug liep over een uitgegraven valleitje en voerde naar het met een smeedijzeren hek afgesloten familiegraf, opgetrokken uit een gemetselde hoofdpartij waarin een tweetal graven aan weerszijden van een nis waren voorzien. In de nis een hardstenen sokkel met cannelures ter weerszijde en een langwerpige marmeren plaat met tekst. Daarop een urn afgedekt met een sluier die ter weerszijden gesierd werd door twee pijnappels.
Boven de nis een hardstenen zandloper met aan weerszijden twee vleermuisvleugels. De vleermuis staat symbool voor de dood maar ook voor inzicht en de deugd. In sommige culturen staat het tevens symbool voor de wedergeboorte. Links de plaquette met de naam van de echtgenote van Wellenbergh. De rest van de aanwezige plaquettes is dan nog niet benut.
Met de gezondheid van Wellenbergh gaat het in de jaren daarna bergafwaarts en in maart 1899 overlijdt ook hij op de Sonnenberg. In het overlijdensbericht wordt melding gemaakt van een langdurige ziekte. Zijn zoon Pieter is dan nog geen 20 jaar oud. Als enig erfgenaam wordt hij in het eigendom geplaatst van niet alleen de Sonnenberg maar ook een aanzienlijk familiekapitaal. Geen wonder dat de afhandeling van de erfenis geschiedt door de plaatselijke notaris J. Karseboom.
Wellenbergh wordt als tweede lid van de familie in het graf bijgezet. De derde persoon die een rustplaats vond in het graf was hun beider kleinkind Jacobus Rutgerus Wellenbergh geboren in 1903 en overleden op de Sonnenberg in 1905. Daarna werd Jacobus Rutgerus (II) er begraven. Hij werd slechts twee maanden oud. Ook het derde kleinkind, de in 1908 twee dagen na haar geboorte overleden Marij Johanna wordt in het familiegraf bijgezet. In 1911 werden deze vijf leden van de familie Wellenbergh overgebracht naar de Algemene Begraafplaats Zuid aan de Van Limburg Stirumweg te Oosterbeek. Deze verplaatsing werd noodzakelijk door de verkoop van de Sonnenberg aan J. Deden afkomstig uit Aken. Ook de tweede rustplaats is inmiddels geruimd en zo lijkt de herinnering aan de bewoners van de Sonnenberg in de nevelen der historie te verglijden. De jongste broer van J. R. Wellenbergh, die enige maanden na zijn oudste broer ook op de Sonnenberg overleed, Herman Julius (1852-1899), werd begraven op de Begraafplaats aan de Fangmanweg en door de beschermde status van de begraafplaats is zijn graf gespaard gebleven.
In 1895, als Wellenbergh 49 jaar oud is, wil hij het grondgebied van de Sonnenberg met nog eens 10 hectare vergroten. Van Godert Willem Graaf van Rechteren van Appeltern (1841- 1902) koopt hij een perceel van diens uitgebreid grondgebied op Dreijen. Aan geld ontbrak het hem niet. Zo wordt hij in 1896 genoemd als één van de 341, in de Rijks directe belastingen, hoogst aangeslagen inwoners van de provincie Gelderland.
In dezelfde maand als het overlijden van zijn vader wordt al besloten dat in ieder geval het koetshuis ontmanteld gaat worden middels een openbare veiling van al hetgeen zich in het koetshuis bevindt. Als aankomend autoliefhebber behoorde het voortbewegen per koets niet tot zijn favoriete bezigheden. Een tweede annonce, net als de eerste uit de Arnhemsche Courant, uit augustus van dat jaar laat zien dat Karseboom ook de erfenis van Herman Julius Wellenbergh, overleden op 20 juli 1899, gaat afwikkelen.
Een curieuze attractie voor de wandelaars op de Sonnenberg, een fraai voorbeeld van een folie, was de net als het grafmonument aan de oostzijde van het grondgebied gelegen eolusharp, ook wel windharp genoemd. Het wonderlijke instrument bestond uit een houten raam met daarover van verschillende dikte gespannen metalen snaren die door luchtbewegingen een ruisende klank, bestaande uit boventonen, produceerde. Ook hier konstig gevlochten hekwerk dat toegang geeft tot de rots.
Een derde bezienswaardigheid was de berceau die ten oosten van de oprijlaan vanaf de Utrechtseweg stond, nabij het familiegraf. Aan het einde van de berceau stond op een verhoging een bank met een liggende vrouw met een spiegel. Vele Oosterbekers, op leeftijd, herinneren zich sommige van deze folies van de Sonnenberg maar al te goed. Ook in onderkomen staat spraken ze zeer tot de verbeelding. Ook was er nabij het huis een tennisbaan aangelegd met een betonnen ondergrond. Voorts was er een doolhof aangelegd bestaande uit taxus-hagen en solitairen, op kundige wijze geknipt en bijgehouden door de tuinbazen van de Sonnenberg. Even voor de toegangspoort ging vanaf de oprijlaan een pad naar rechts dat leidde naar het doolhof.
Op 10 april 1902, treedt zoon Pieter in het huwelijk met de Arnhemse Johanna Maria Berends (1870-1956). Wat opvalt is dat geen van de in de acte genoemden een beroep wordt toegeschreven. Op de huwelijkse acte worden zowel de bruidegom als bruid evenals de wederzijdse ouders aangeduid als “zonder beroep”. Zes personen die niet bepaald in het het zweet des aanschijns hun brood verdienden. Een erg gelukkig huwelijk zou het overigens niet worden. Van de vier uit dit huwelijk geboren kinderen stierven er drie op zeer jonge leeftijd. In hoeverre het lot dat hen trof het huwelijk na 12 jaar deed stranden laat zich raden.
In 1903 wordt Jacobus Rutgerus (I) geboren, genoemd naar diens grootvader.
Deze overlijdt 2 jaar later en wordt bij zijn grootouders in het familiegraf op de Sonnenberg bijgezet.
Een jaar later, op 1 juni 1906 wordt weer een zoon geboren die ook Jacobus Rutgerus (II) heet.
Ook dit kind overlijdt vroegtijdig, slechts 2 maanden oud. Alleen de in 1907 geboren Jacobus Rutgerus blijft in leven en overlijdt, 48 jaar oud, in 1955 te Winschoten, een jaar voor het overlijden van zijn moeder. Jacobus Rutgerus had in ieder geval wel een werkzaam leven achter de rug en stond te boek als bankbediende. Op 19 december 1908 wordt de enige dochter, Marij Johanna, geboren. Al na twee dagen sterft ook dit kind. In het familiegraf zullen dus toen vermoedelijk 5 leden van de familie Wellenbergh begraven hebben gelegen. Wellicht deed het verlies van zijn kinderen hem het spoor bijster raken. Feit is echter dat Pieter al vanaf 1903 een nogal onaangepaste houding vertoonde. Het afscheid van de koets als vervoermiddel en de keuze voor het automobiel als transportmiddel bracht hem, in later jaren, in ieder geval in grote problemen.
Pieter Wellenbergh die al vanaf 1903 Oosterbeek en omgeving onveilig maakte met een Cudell automobiel uit 1903, wist aanvankelijk gerechtelijke correcties te voorkomen. Als hij echter een nog sneller automobiel aanschaft wordt hem door de magistraten het plezier van het autorijden ontnomen. Het snelheidsmonster, de Lorraine- Dietrich Double Phaeton 1905, doet hem de das om. In augustus 1907 wordt Pieter Wellenbergh, blijkens een mededeling in de Staatscourant van 17 augustus 1907 het rijbewijs ontnomen wegens, het met hoge snelheid, omver rijden van een fietser. De ongelukkige reed op de Utrechtseweg en stak nabij de Oranjestraat over. Deze overleefde de aanslag maar hield er meerdere kwetsuren aan over.
De eis van het OM was overigens een maand opsluiting, zodat Pieter er nog goed van af kwam. Het zou overigens niet de enige keer zijn dat hij met justitie in aanraking kwam.
Pieter reageert hierop met een advertentie waarin hij zijn automobiel te koop aanbiedt. Merkwaardig is dat hij bij de lezer van de advertentie aandacht vraagt voor de ontneming van zijn rijbewijs. Een besluit dat lijkt te duiden op een gekrenkt gemoed voortkomende uit een opvoeding door zijn ouders die wellicht een verwende blaag opleverde.
Privaatrechtelijk krijgt Pieter Wellenbergh in 1904 ook een kwestie met Alexander baron Van Dedem (1838-1931), die op Dreijen, als buurman veel grond bezat welke hij geërfd had van zijn vader Godert Willem baron van Dedem tot Den Berg. Van Dedem woonde in die tijd op Huize Den Berg in Dalfsen en was van 1903 tot 1912 burgemeester van die gemeente. Het betrof een grondgeschil, een juiste grensafbakening tussen diens- en Wellenbergh`s grondgebied. Notaris Karseboom en Pieter ondertekenen de verzetbrief.
Het personeel van de Sonnenberg moest in september van het jaar 1908 de hulp van de kloeke rijksveldwachter Vink inroepen om groot onheil te voorkomen.
Blijkens een bericht uit de Provinciaalse Gelders- en Nijmeegse Courant van 20 april 1911 werd de grafkelder op de Sonnenberg geopend met als doel overbrenging van de stoffelijke overschotten naar de Nieuwe Begraafplaats Zuid aan de Van Limburg Stirumweg in Oosterbeek. De reden hiervan was dat de Sonnenberg was verkocht aan een koper die aanvankelijk geheim werd gehouden ofschoon de Oosterbeeksche Courant zijn identiteit kende. Het bleek kort daarna te gaan om Joseph Urban Paskal Peter Deden. Deze woonde in Laurensberg bij Aken. In de Oosterbeeksche Courant nader geduid als “Jos Denen uit Aken”. In de Arnhemsche Courant van 13 februari 1911 lezen we:
De Vereniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer Oosterbeek was in de jaren vanaf de oprichting in 1897 voortdurend in de weer zich op gepaste wijze te verzetten tegen het afsluiten door de eigenaren van landgoederen en buitenplaatsen van hun goed voor wandelaars, zoals gebeurde op de Duno, de Hemelse Berg, de Oorsprong en in 1906 de Sonnenberg. In de Oosterbeeksche Courant van 13 oktober 1906 licht Pieter Wellenbergh zijn besluit om de Sonnenberg voor wandelaars te sluiten toe. “ Reeds in het vroege voorjaar van 1906 werd door mij een schrijven gericht aan de heer Coenen, directeur van het herstellingsoord “Boschlust†te Oosterbeek (gelegen op de Steijnweg.-red.) waarin ik hem meedeelde, dat ik het, met het oog op het wandelend publiek en de vele kinderen, beter vond wanneer de verpleegden uit zijne inrichting niet meer op Sonnenberg kwamen. Zelf heb ik dikwijls gezien, wat anderen mij ook meedeelden, dat die verpleegden op eene bank zaten en spuwden op denzelfden grond, waarop later kinderen gaan spelen. Met het oog op het groote hygiënisch gevaar, hieraan verbonden, meende ik tegenover het publiek niet verantwoord te zijn, wanneer ik dit oogluikend toeliet en wist geen ander middel om het gevaar weg te nemen, dan het ontzeggen der wandeling. Verpleegden blijven echter komen en nemen buitenplaatsen als sanatoria in gebruik.”
Ook beklaagt Wellenbergh zich over de brutale houding die de patiënten van Boschlust tegen hem aannemen. Op 9 mei 1908 kondigt de Oosterbeeksche Courant aan dat het landgoed in de loop van de volgende week weer zal worden opengesteld.
“Oosterbekers zouden zich tot taak moeten stellen vreemdelingen die zich op één of andere wijze op de Sonnenberg aan overtredingen schuldig maken te wijzen op het onverantwoordelijke van zulk handelen daar het gevolg hiervan zoude zijn eene sluiting van het goed. Bovendien geeft het uitdrukking aan de dankbaarheid welke allen gevoelen jegens den eigenaar en eigenaresse van de Sonnenberg”.
In november 1910 gaat het gerucht in Oosterbeek dat potentiele kopers van de Sonnenberg zich gemeld hebben. Weer wordt de vrees van afsluiting voor wandelaars van de Sonnenberg hieraan verbonden. Velen dringen er bij de gemeente op aan de Sonnenberg te kopen om dit belang veilig te stellen. Het wordt in een geheime raadsvergadering besproken en een commissie wordt ingesteld bestaande uit Beelaerts van Blokland, Beuker en Van Burk. Wellenbergh gaat bij Beelaerts van Blokland op bezoek en deelt deze mee dat van een voorkeursbehandeling van de gemeente geen sprake kon zijn. De commissie rapporteert op 5 februari 1911 dat van aankoop moet worden afgezien daar de jaarlijkse lasten fl. 8.000,- zullen bedragen en een aankoopprijs van fl. 200.000,- (fl. 40.000,- voor het huis en omliggend park en fl. 160.000,- voor het overige terrein, volgens aanbiedende makelaar Van Laer uit Arnhem) door de gemeente niet opgebracht kan worden. Saillant detail is dat op 19 januari Deden het al heeft gekocht voor een lager bedrag. De Oosterbeeksche Courant houdt de speculaties rond de koper nog enige tijd in de lucht met de mededeling dat “men denkt dat de koper de heer Van den Bergh ( de margarinefabrikant Samuel van den Bergh- red.) uit Rotterdam is, maar die is het niet.”
Het vermoeden van de Vereniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer komt uit. Deden sluit na aankoop de Sonnenberg af voor alle wandelaars. Of het enigszins onaangepaste gedrag van Pieter Wellenbergh hem parten speelde danwel dat er een andere oorzaak speelde, op 22 juli 1914 wordt de scheiding van Pieter en Johanna, in Utrecht, in vonnis vastgelegd.
De Sonnenberg is dan sinds begin 1913 in handen van Theodoor Eliza Jacobus baron van der Feltz (1889-1951) en zijn echtgenote Salcoba Tromp Meesters (1882- 1963). Hij was in 1908 en 1909 gemeenteontvanger van Elst en tevens eigenaar van huize Het Hassink te Epse (Gorssel). Op 26 juli van dat jaar (1913) lezen we in de Oosterbeeksche Courant dat baron Van der Feltz aan de plaatselijke architect J. van Burk opdracht heeft gegeven om een boerderij met annexe te tekenen waarvan de aanbesteding ter inzage ligt in café Van de Velden, gelegen op de westhoek van de Weverstraat/ Utrechtseweg. Het betreft de in 1914 gebouwde boerderij op Valkenburglaan 3.
De zich daar nu bevindende boerderij is in 1913-1914 gebouwd. Het huis op Sonnenberglaan 3 werd in eveneens in 1914 opgeleverd en is dus een tweede opdracht tot bouw van Van der Feltz. G. Teunissen, wonend op Sonnenberglaan 5, was in 1910, vlak voor de verkoop van De Sonnenberg, in de plaats van de boswachter Cornelis Kelderman (1852-1918) op de Sonnenberg aangesteld. Het ook weer sterk verbouwde huis op Sonnenberglaan 3 werd eind 2015 verkocht. Door wijziging van het bestemmingsplan in 2016 werd het mogelijk gemaakt de grote schuur en de woning af te breken en in nieuwbouw te voorzien.
Van der Feltz gebruikt de Sonnenberg als buitenplaats tot 1921. Hij is dan inmiddels al enige jaren heemraad van het Ambt Overbetuwe. In 1915 komt Evert van Beek, gehuwd met Wilhelmina Eijgelsheim, in dienst van Van der Feltz. Hij was aanvankelijk de tuinman van de Sonnenberg met als specifieke opdracht het beheer van de moestuin. Deze lag aan de linkerkant van de Sonnenberglaan, even ten westen van het grote huis, schuin tegenover zijn woning op Sonnenberglaan 5. De toegang tot deze tuin kreeg men door een voor de Sonnenberg bekend rustiek hek.
Op een kaart uit de collectie van het Gelders Archief Arnhem (inv. 1509-282) zien we rechtsboven het deel van de Sonnenberg waarin we ons bewegen, met het huis en de bijgebouwen elders op het terrein. Een detail van deze kaart toont ons het volgende:
Tegenover de tuinmanswoning op Sonnenberglaan 5 zag men aan de overkant van de weg, onder een grote beuk, een pomp staan. In 1927 poseert Wilhelmina van Beek- Eijgelsheim voor de fotograaf bij de grote pomp.
De nieuwe eigenaresse van de Sonnenberg is dan Amelie Thyssen-zur Helle, maar Van Beek blijft ook haar dienen. Ook in de jaren daarna, tot aan de afbraak in 1952, heeft met name Van Beek zich ingespannen om de toestand van huis en bijbehorend onroerend goed in zo goed mogelijke staat te houden. Naar in de familie verluidt, slaagde hij daar goed in en was met name het huis, ofschoon ongemeubileerd vanaf eind jaren `30 van de vorige eeuw, in alleszins redelijke staat. De relatief beperkte schade die WO II veroorzaakte was niet de reden van afbraak maar veeleer de desinteresse van de gemeente Renkum en het verdienmodel dat achter de verkaveling van de jaren `50 stak.
Blijkens een notarieel afschrift bij het Gelders Archief Arnhem verkoopt Van der Feltz de Sonnenberg in 1921 aan Amelie Thyssen-Zur Helle (1877- 1965). Op de foto die we hierna opnemen zien we haar bij het hek van de binnenplaats met de oprijlaan, maar nu in oostelijke richting. Ook zij gebruikt de Sonnenberg als buitenplaats. De familie Thyssen bewoonde het grote slot Landsberg bij Ratingen, gelegen tussen Duisburg en Düsseldorf. Haar schoonvader, de grootindustrieel August Thyssen had zich rond 1900 sterk verzet tegen een huwelijk van zijn zoon met Amelie. Hij stierf in 1926 waarna Fritz Thyssen de zeggenschap over het concern kreeg. Hij sympathiseerde jarenlang met het Naziregime en financierde aanvankelijk Hitler en de Nationaal Socialisten maar kwam tot inkeer toen in Duitsland de vervolging van Joden heftiger werd. Daarbij speelde de Joodse afkomst van zijn echtgenote een belangrijke rol. In 1939, na de inval in Polen, weken ze uit naar Zwitserland, als gevolg waarvan zij hun staatsburgerschap verloren. Op weg naar Argentinië werden ze in Frankrijk gearresteerd en uitgeleverd aan Duitsland waarna ze achtereenvolgens in Sachsenhausen, Buchenwald en Dachau belandden. Na WO II wordt Fritz enige tijd geïnterneerd en zijn betrokkenheid bij het regime onderzocht. Na zijn vrijlating bezochten ze in 1950 dochter Anita, die in Argentinië woont met haar echtgenoot de Hongaarse graaf Zichy. In 1951 sterft Fritz Thyssen daar en Amelie keert terug naar Duitsland waar ze de door de Nazi`s geconfisqueerde eigendommen, waaronder het Thyssenconcern, na enige tijd door de geallieerden in eigendom terug krijgt. In 1960 wordt haar het Bundesverdienstkreuz verleend. Navrant is dat tijdens WO II de Duitse bezetter in haar voormalig buitenhuis de Reichsarbeitsdienst en in september 1944 de Waffen SS ondergebracht.
Nog in 1935 wordt de zuidelijke weide van het huis de Sonnenberg gebruikt op een wijze die we ook aantreffen bij huis de Dennenkamp en het huis de Hemelse Berg. Vee in de weide, bij de Dennenkamp geiten en schapen en bij de Hemelse Berg en de Sonnenberg koeien.
We bespreken een aantal achtereenvolgende eigenaren van de Sonnenberg niet en belanden in september 1946. In huis de Sonnenberg werden toen 80 arbeiders ondergebracht die werden ingezet bij de wederopbouwwerkzaamheden in het dorp Oosterbeek. Na de inkwartiering van de Reichsarbeitsdienst gedurende WO II, weer een groep met de spade op de schouder. In september 1944 ontrolde zich voor de familie Kelderman, in het bijzonder voor een zoon van Pieter Kelderman, de oude bosbaas van de Sonnenberg, een noodlottig scenario. In die maand werden in huis de Sonnenberg SS-troepen ingekwartierd die uiteindelijk op 17 september 1944 verantwoordelijk waren voor de standrechtelijke executie van drie Oosterbekers waaronder Pieter Johannes Kelderman (1907- 1944), een zoon van Pieter Kelderman (1881-1959) en een kleinkind van de bosbaas van Wellenbergh. Pieter Johannes woonde toen in Sonnenberglaan 3.
Nog in 1950 werden er in het huis gerepatrieerden uit Indië gehuisvest. Op een foto uit 1950 is te zien dat zij verbleven in een huis waarvan de leien dakbedekking inmiddels was verdwenen en vervangen door een bitumen dakbedekking.
De laatste stuiptrekkingen van het eens zo fraaie huis de Sonnenberg zijn dan gaande. In 1951 nam de gemeente Renkum de Sonnenberg over van de toenmalige eigenaar de Bataafse Grondbezit Maatschappij voor een bedrag van fl. 236.000,-. Een deel van het grondgebied, groot 8 ha. werd vervolgens voor fl. 52.000,- verkocht aan de Stichting Rusthuis Nederlandsche Onderwijzersvereniging die er de bouw van een rusthuis voor gepensioneerde onderwijzers beoogde. Daarnaast kreeg de gemeente Renkum een kleine fl. 32.000,- als oorlogsschadevergoeding voor het huis Sonnenberg en bijbehorende woningen. Het betekende de sloop van het eertijds indrukwekkende huis de Sonnenberg. De werkzaamheden werden eind 1951 en begin 1952 uitgevoerd door de firma Jan. W. Bouwman te Oosterbeek. De toestand van het huis was, behoudens kogelgaten in de gevels alleszins redelijk. De beglazing in de ramen was hersteld teneinde de 80 arbeiders die zich inspanden in het kader van de wederopbouw van Oosterbeek adequaat te kunnen huisvesten. Vermoedelijk zou men anno 2017 niet meer tot afbraak overgaan maar na een restauratie een passende nieuwe bestemming hebben gevonden. Het wandelgebied is door afbraak en nieuwbouw sterk verkleind.
Na WO II werd aan de oostzijde van de Sonnenberg een monument opgericht ter herdenking aan de oorlogsslachtoffers. Het ontwerp voor het monument was van de hand van de architect J. Grijpma. Deze tekende ook voor het ontwerp van het rusthuis van de Nederlandse Onderwijzersvereniging dat na afbraak van huize de Sonnenberg op die plek verscheen. De beeldhouwer/ medailleur Frederik Hubregt Hoevenagel (1902-1988) bezorgde de plaquette. De laatste is ook de ontwerper van de Erepenning van de gemeente Renkum die hij ontwierp in 1954, waarop afgebeeld een mannelijke naaktfiguur met korenaren en het gemeentewapen. Hij woonde vanaf 1938 in villa Lovenhage aan de Van Limburg Stirumweg 4 in Oosterbeek. Na ontmanteling van het monument, eind jaren ` 60 van de vorige eeuw, werd de plaquette op de toren van het in 1965 gebouwde gemeentehuis aangebracht, met hetzelfde, rond-gemetselde kader.
Dit artikel verscheen eerder in maart 1917 in het kwartaalblad Schoutambt en Heerlijkheid van de Stichting Heemkunde Renkum
Exemplaren te bestellen bij het secretariaat.