Multatuli zullen we eerder associëren met Lebak en de Lauriergracht, dan met Oosterbeek. Toch zijn Oosterbeek en Multatuli nauw met elkaar verbonden, aangezien het 23 jaar lang de woonplaats is geweest van zijn nicht, Sietske Abrahamsz. Dat zou op zich niet zo opmerkelijk zijn, ware het niet dat deze Sietske een sleutelrol heeft gespeeld in het leven van Multatuli.
Sietske Abrahamsz was op 25 jarige leeftijd gehuwd met Dr. Georg Julius Wienecke, gepensioneerd arts in het Nederlandsch Oostindisch Leger, en woonde van 1877-1900 in huize Beekhof, aan de huidige Weverstraat 140. In deze villa, die tijdens de evacuatie na de Slag om Arnhem is verwoest, hebben veel huisartsen gewoond, waaronder in de eerste helft van de twintigste eeuw Dr. Isaäc Brevée.
Sietske Cornelisdr. Abrahamsz werd op 14 januari 1842 in Middelburg geboren, als derde dochter van koopvaardij-kapitein Cornelis Abrahamsz en Catharina Douwes Dekker, de oudste zuster van Multatuli. Vader Cornelis was natuurlijk vaak van huis, maar toen Sietske vijf jaar oud was, maakte het hele gezin een bootreis op en neer naar Nederlands Indië, die meer dan een jaar zou duren. Tijdens de terugreis werd haar jongste broer Theodoor ter hoogte van Mauritius aan boord geboren. Sietskes oudere zus Anna maakte als tienjarig meisje een reisverslag van deze tocht, onder de titel: “Journaal eener Oostindiesche Reis in 1847 & 1848″, in 1993 uitgegeven door Terra Incognita.
Sietske bracht het grootste deel van haar jeugd in Amsterdam door. Toen zij zeven was, stierf haar moeder terwijl haar vader op zee was, en werd zij opgevangen door haar grootvader. Vervolgens werd zij enige tijd in een kostgezin geplaatst, totdat haar vader in 1854 hertrouwde met zijn nicht Helena Onnen, een verstandshuwelijk om het gezin te herenigen. Vader Cornelis was een streng gelovig man, maar dochter Sietske was van jongs af aan de rebelse kant. Tijdens de catechisatie was zij zo kritisch, dat ze geen geloofsbelijdenis mocht afleggen. Van haar dertiende tot haar zestiende volgde zij een opleiding aan een particuliere middelbare meisjesschool. Zo leek zij voorbestemd om haar dagen te vullen met theekransjes in afwachting van een man, totdat in 1860 oom Eduard haar leven volledig op zijn kop zette.
Zij maakte op 18-jarige leeftijd grote indruk op Multatuli en stond model voor Fancy in de Minnebrieven (1861). Multatuli leerde haar nader kennen in juli/augustus 1860, toen zijn echtgenote Tine en de kinderen – in grote armoede – in Brussel verbleven. Op 12 augustus 1860 schrijft hij Tine over haar: “Ik ga nog al dikwijls naar de Abrahamsjes. Kees en vrouw zijn naar de Buthe. Cath. en Sietske alleen zijn tehuis. Die Sietske is een engel van een meisje, ik heb pleizier om met haar te spreken. Zij is lief en hartelijk.”
En op 17 september 1860: “Sietske die ik voor een genie houd, of althans voor een bijzonder krachtige ziel. Ze is pas achttien jaar maar ze heeft een lip die wil… neen, ze heeft geen lip. Ze is puur leelijk uit overmaat van expressie in ’t gelaat.”
Wanneer Multatuli na een verblijf van ongeveer twee maanden in Brussel medio februari naar Amsterdam terugkeert, verandert zijn verhouding met Sietske in een liefdesrelatie, ondanks waarschuwingen van Tine en verzet van Sietskes vader en stiefmoeder.
Hij schrijft aan zijn echtgenote Tine van Wijnbergen (Everdina Huberta barones van Wijnbergen) op 27 maart 1861:
“Siet is heel hartelijk en zelfs hartstogtelijk. (…) Ik beken dat ik veel van haar houd. Tine, kind, hoe kan je zoo achteruitgaan? En ik zeg haar altijd dat je daar boven bent! (…) lk voel mij door het vurig gestel van Siet zeer aangetrokken want, noch voor haar, noch voor mijzelf, zoek ik deugd in flaauwheid van temperament, maar nooit heb ik u een haarbreed opgeofferd noch in mijne gedachten noch in mijne gesprekken.”
Vijftig jaar later publiceert Sietske haar “Multatuliherinneringen” in het tijdschrift Nederland (dl. I,1910, p. 73-94). Volgens haar mededelingen zou zij “Hertogin van Sumatra” worden wanneer Multatuli ‘Keizer van Insulinde’ werd: “Eens mij alleen treffende, verklaarde hij me in een soort extase, Keizer te willen worden, en dat daarheen zijn politieke plannen leidden. Schriftelijk volgde uiteenzetting van de erfopvolging bij de inlandsche vorsten van Sumatra. Geen zoons of dochters erfden den troon, maar de zusters kinderen, en door Multatuli werd ik uitverkoren als Kroonprinses van Insulinde. Op de munt van ’t nieuwe Keizerrijk zou de beeldenaar mijn kop vertoonen. Voorloopig zou mijn titel worden: Hertogin van Sumatra”.
Zij vertelt dat haar vader en stiefmoeder weinig sympathie voelden voor “de martelaar” en blij waren met diens voorstel de beide meisjes schaken te leren omdat daarbij niet gesproken werd. Over de brieven waarin Multatuli zijn denkbeelden over godsdienst, staatkunde, zedenleer, vrouwenrechten enz. ventileerde, schrijft ze: “Brieven en ’t levende woord brachten me onder eene begoocheling die me bezielde met een geloof, dat bergen verzetten kon”. Verder vertelt ze dat Multatuli het plan had om haar voor ƒ 100,- in de maand als secretaresse aan te stellen voor het blad dat hij samen met d’Ablaing van Giessenburg zou gaan oprichten. Voor dat salaris zou zij bovendien een klapper op de Ideën vervaardigen. Van haar dertiende tot en met haar zestiende had Sietske een particuliere meisjesschool doorlopen, waar zij de latere multatuliaan A.S. Kok als leraar had. Multatuli stimuleert haar tot verder leren en zo behaalt zij haar akte tot onderwijzeres, een akte
Frans lager onderwijs, en het diploma van hulponderwijzeres. Deze rang stond tussen die van onderwijzer en hoofdonderwijzer in. Op catechisatie bij de doopsgezinde predikant Van der Goot, toont zij zich zo kritisch, dat ze geen geloofsbelijdenis mag afleggen. In 1863 vertrekt ze voor een stagejaar naar een Engelse school. Ze treedt daar op als “pupil-teacher” voor Frans en piano. Tijdens haar verblijf daar ontvangt ze maar één brief van Multatuli, maar Tine schrijft haar regelmatig.
In 1864 keert zij naar Nederland terug, waar zij op 28 augustus als eerste vrouw lid van de vereniging “De Dageraad wordt In oktober houdt ze enkele voordrachten over de emancipatie van de vrouw en nog in hetzelfde jaar bezoekt zij Multatuli, die op dat moment bij d’Ablaing van Giessenburg in de Kalverstraat woont. Zij wordt aangesteld als secretaresse voor ƒ 25 in de maand, wat ze slechts eenmaal ontvangt. Voor dit salaris zou zij de manuscripten van De Bruid daarboven en van de Woutergeschiedenis overschrijven.
In 1865 eist ze haar moederlijk erfdeel op, waarvan ze een deel aan Multatuli schenkt voor een reis naar een Duitse speelbank met Mimi. Het overige geld brengt Sietske naar Tine in Brussel. Weldra is Sietske in Amsterdam terug, waar ze tweejaar lang als gouvernante werkzaam is bij Koning, een vriend van Multatuli. Sietske vermeldt dat zij in deze jaren voorgoed het geloof in Multatuli’s grootheid verloren heeft. In 1866 publiceert zij bij J.C. Schlömann, ongetwijfeld voor auteursrekening, Eene Dames-theevisite en Klaasje Zevenster. Zij ondertekent met “S…A…Z”.
Zij vertrekt in 1867 als gouvernante naar Indië. In juli 1870 trouwt zij daar met dr. Georg Julius Wienecke, Duits legerarts in dienst van het gouvernement. In 1871 keert het echtpaar terug naar Europa, eerst naar Duitsland, maar als spoedig naar Nederland. Wienecke vestigt zich als huisarts in Aalten en later in Oosterbeek aan de Weverstraat 140. Hij overlijdt in 1884. Van haar huwelijk en het overlijden van haar man stelde Sietske Abrahamsz Multatuli niet op de hoogte.
Over de Minnebrieven merkt zij in haar Multatuli-herinneringen (p. 83) op: “Bij ’t verschijnen der Minnebrieven werd ’t me zonderling te moede, wordende ik ten tooneele gevoerd in klachten over ’t ouderlijk huis en de stiefmoeder, meest foutief geteekend. Multatuli gebruikte mij tot ’t voertuig zijner indrukken en heeft me soms woorden in den mond gelegd, die ik geschreven noch gesproken heb.”
Op 18-20 december 1903 schrijft Sietske Abrahamsz een lange brief aan haar oud-leraar Kok, die ook al leraar van haar zoon Alexander was geweest. Deze brief kan gelden als een ruwe schets van haar in 1910 gepubliceerde “Herinneringen”. In 1903 was Sietske Abrahamsz een invalide oude dame.
Zij leed aan een vorm van gewrichtsreumatiek en kon zich buitenshuis alleen verplaatsen in een invalidenwagentje. De “Herinneringen” in tijdschrift Nederland schreef zij op verzoek van Kok. Haar beide zoons werden bekend: Johannes Cornelis Wienecke als stempelsnijder-beeldhouwer en Carl Alexander Wienecke als rechter.
Zij ligt tezamen met haar echtgenoot begraven op de Oude Begraafplaats te Zeist.
Voor meer over Sietske Abrahamsz lees ook: http://home.kpn.nl/jovazo/zonneheem/sietske.pdf geschreven door Joop van Zoelen.
Schrijf een reactie