Met de officiële oprichting van de St. Bernulphus parochie op 8 mei 1860 wordt Oosterbeek, tot dan toe behorend tot de parochie van de Heilige Eusebius in Arnhem, verheven tot een zelfstandige parochie. Pastoor J. H. van Basten Batenburg bediende in een noodkerk, op de plek van de latere St. Bernulphuskerk , de gelovigen te Oosterbeek (bijstatie vanuit Arnhem).
Op zijn zoektocht naar een nieuwe pastoor biedt hij aan:”de pastorij met tuin en begraafplaats, groot 2 schepel en een huis met land achter de begraafplaats, groot 1 1/2 schepel.”
Als eerste pastoor van de zelfstandige parochie St. Bernulphus werd benoemd Johannes Gerardus Henricus Carolus Essink. Hij werd geboren in Oldenzaal op 6 oktober 1827 en overleed op 5 mei 1902 te Utrecht.
Als R.K. priester was hij werkzaam te Rossum, Ootmarsum, Oosterbeek Huissen en te Maarssen en sinds 1891 als plebaan van de Metropolitaankerk te Utrecht. In 1884 werd hij benoemd tot kanunnik van het Utrechts kapittel, waarna zijn aanstelling tot proost volgde in 1900. Daarnaast was hij sinds 1896 deken van de stad Utrecht. Hij stond bekend om zijn welsprekendheid. Zo hield hij de lijkrede bij de uitvaart van Petrus Mathias Snickers, aartsbisschop van Utrecht die in 1895 overleed. Voorts schreef hij menig “ascetisch werk”
Baggeraars vinden mooie steelpan en nog veel meer (1895)
[vc_row][vc_column width=”1/1″][vc_single_image image=”1564″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/1″][vc_column_text]In de eerste eeuw na Chr. werd het meeste bronzen vaatwerk in Nederland nog uit Italië ingevoerd, maar ook de Gallische bronsindustrie was in opkomst. Omdat brons kostbaar was en zich goed voor hergebruik leende, wordt het maar zelden nog aangetroffen. In Nederland zijn desondanks veel bronzen voorwerpen opgegraven, vooral afkomstig uit Romeinse graven of uit grote rivieren. In 1895 werden bij Doorwerth tijdens het baggeren van grint honderden bronzen voorwerpen gevonden. Bronzen vaatwerk werd op verschillende manieren in het huishouden gebruikt. Tot het tafelservies behoorden schalen en borden om het eten op te serveren en scheplepels. In de keuken werden emmers gebruikt om water in te halen en ketels en potten om water en voedsel in te verhitten. De steelpan (casserole), die behoorde tot de standaarduitrusting van de Romeinse soldaat, werd vooral gebruikt als scheplepel en om vloeibare spijzen uit te eten. Daarnaast vergde de toebereiding van de wijn veel bronzen gerei.
Bij de opgraving van Romeinse nederzettingen wordt zelden bronzen vaatwerk aangetroffen. Brons was een kostbaar materiaal dat zich bovendien goed leende voor hergebruik. Als een stuk bronzen vaatwerk kapot ging, werd het gerepareerd. Antieke reparaties aan bronzen vaatwerk vormen geen uitzondering. Gaten in ketels werden gedicht door er een plaatje brons op te nieten. Was reparatie niet meer mogelijk dan werd het stuk van de hand gedaan voor omsmelting en hergebruik. Toch zijn op Nederlands grondgebied honderden stuks, veelal gaaf bronzen vaatwerk tevoorschijn gekomen. Deze vondsten zijn afkomstig uit Romeinse graven of uit de grote rivieren. In het eerste geval betreft het bijgiften, persoonlijke eigendommen van de overledene die hem of haar vergezelden op de tocht naar het dodenrijk. In het tweede geval zijn meer verklaringen mogelijk. Het vaatwerk kan met opzet in derivier gegooid zijn, als offer aan de riviergoden, of bij toeval erin terechtgekomen zijn, door verlies of doordat de rivier zijn bedding heeft verlegd en daarbij Romeinse graven heeft opgeruimd.[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/2″][vc_column_text]Een uitzonderlijk rijke vondst van bronzen vaatwerk en ander bronzen gerei werd in 1895 gedaan in de Rijn bij Doorwerth. In april van dat jaar troffen werklieden bij het baggeren van grint honderden bronzen voorwerpen aan, waaronder meer dan twintig stuks bronzen vaatwerk. Meldingsplicht van bodemvondsten bestond in die tijd nog niet en over het eigendom ervan was nog niets geregeld. De vinders verkochten hun rijke buit, die terecht kwam bij een Nijmeegs antiquair, Grandjean genaamd. Deze antiquair deed zaken met verzamelaars van Romeinse oudheden, maar ook met het Rijksmuseum van Oudheden. Hij verkocht een deel van de partij aan de heer P.A. Gildemeester, een verzamelaar uit Amsterdam, en een deel aan het museum. Doordat Gildemeester bij legaat zijn gehele collectie oudheden aan het museum naliet, is de vondst van Doorwerth sedert 1931 weer herenigd.
De vondst van Doorwerth wordt gedateerd in de tweede helft van de 1ste eeuw na Chr. In die tijd werd het meeste bronzen vaatwerk waarschijnlijk nog uit Italië ingevoerd. De Romeinse 1ste-eeuwse schrijver Plinius roemt de bronsateliers in Capua en omgeving. Maar hij noemt ook reeds de Gallische bronsindustrie, die rond het midden van de 1ste eeuw na Chr. in opkomst was. Gallische naamstempels op het vaatwerk kunnen een Gallische herkomst verraden. De afgebeelde wijnzeef draagt zo’n Gallisch naamstempel: AGORIX. De zeef behoorde, evenals de andere afgebeelde voorwerpen, tot het tafelservies.
Romeins bronzen vaatwerk omvat toiletgerei, keukengerei en tafelservies. Wijde schalen met stevige handvatten dienden als wasbekkens. Een set bestaande uit een kan en een schaal werd gebruikt om de handen te wassen, bij offerplechtigheden of aan tafel. In kleine, fraai versierde potjes bewaarde men olieachtige substanties, nodig in het badhuis. Bij het baden schepte men water uit het bassin met een schaal, voorzien van een platte steel, om dat vervolgens over het lichaam te gieten als een soort douche.[/vc_column_text][/vc_column][vc_column width=”1/2″][vc_single_image image=”1566″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/4″][vc_single_image image=”1569″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][vc_column width=”1/4″][vc_single_image image=”1570″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][vc_column width=”1/4″][vc_single_image image=”1572″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][vc_column width=”1/4″][vc_single_image image=”1573″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/2″][vc_column_text]In de keuken werden emmers gebruikt om water in te halen en ketels en potten in allerlei soorten en maten, om water en voedsel in te verhitten. Het moderne type pan met twee oren kende men in de oudheid niet, wel de steelpan. De steelpan, in de vakliteratuur casserole genoemd, werd in de eerste plaats gebruikt als scheplepel en om vloeibare spijzen uit te eten. Waarschijnlijk werd hij daarnaast ook gebruikt om eten in te verhitten. De casserole behoorde tot de standaarduitrusting van de Romeinse soldaat die hem gebruikte om uit te eten en te drinken. In de keuken ontbraken verder de scheplepels en de zeven van brons niet.
Tot het tafelservies behoorden natuurlijk schalen en borden om het eten op te serveren en scheplepels. Vlees en brood werden voorgesneden en met de handen gegeten. Min of meer vloeibare gerechten at men uit kommen of casseroles, eventueel met behulp van een lepel. Daarnaast vergde de toebereiding van de wijn veel gerei. Wijn werd in de oudheid meestal ‘versneden’, d.w.z. aangelengd met water. Dat gebeurde in de Romeinse tijd in fraai versierde bronzen emmers. Aan het wijnmengsel werden vaak kruiden toegevoegd. Met een speciale scheplepel werd de wijn aan tafel uit de emmer geschept, door een fijne zeef gehaald en geserveerd in een kannetje of amfoortje. Het genoemde gerei was meestal van brons. De bekers waaruit men de wijn dronk, waren van aardewerk, glas of brons. In zeer welgestelde huishoudens werd tafelzilver gebruikt.[/vc_column_text][/vc_column][vc_column width=”1/2″][vc_single_image image=”1576″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column width=”1/1″][vc_column_text]Klik op de onderstaande button voor een overzicht van alle gevonden voorwerpen[/vc_column_text][vc_single_image image=”1575″ border_color=”grey” img_link_target=”_blank” img_size=”full” link=”http://www.rmo.nl/collectie/zoeken?q=doorwerth&p=1″][/vc_column][/vc_row] ')}
Steelpan
Gegoten bronzen casserole met ingedeukte, sterk afgedraaide bodem. Vrij steil oplopende, schuin naar buiten uitstaande wand. Uitstekende, afgeronde rand. Onder deze rand aan de buitenzijde een bredere vlakke ribbel tussen een smal ribbeltje aan boven- en onderzijde. Sporen van witmetaal aan de binnenkant en aan de buitenkant net onder de ribbels. Zich in het midden versmallende geprofileerde steel met schijfvormig uiteinde, waarin rond gat. Op schijf een touwrandje. Licht beschadigd, donker patina. Langs steel een smalle groef met inkerving. Stempel: CARVGENVS F. Op de bodem aan de binnenkant fijne profilering. Op de wand binnenin 4 rond omlopende groeven, waarvan 1 onder de rand. Fijne profilering tussen wand en bodem.
Oosterbeek – Zuiderbeekweg
Genoemd naar de beek die in de heemtuin de Zomp, gelegen op de hoek van de Dam met de Fangmanweg, in een sprengkop ontspringt. Hij voert door een tweetal tuinen, die van Zonneheem en van Nieuw Beekdal, via de Zuiderbeekweg naar de vijver gelegen aan de hoek Beneden-Weverstraat met de Benedendorpsweg. Daar loopt hij via een duiker onder de Benedendorpsweg door.

Aan de zuiderbeekweg, ter hoogte van het huidige Matzer van Blooisplantsoen heeft van 1891 tot rond 1991 de blekerij, later wasserij van J. A. van Hofwegen gelegen.







