Pieter van der Kuil
De vader van Jacob Cremer, Alexander Cremer was makelaar in koffie en eigenaar van veel tabaksvelden in de Betuwe. In 1824 was hij gehuwd met de op “De Oldenhof” in Driel wonende dochter van de rector van de Latijnse School in Tiel, Louise Nagel.
In de Roggestraat in Arnhem wordt op 1 september 1827 Jacob Cremer geboren. Gedurende de zomer woont het gezin op “De Oldenhof” welke inmiddels door vader Cremer was gekocht en in de winter in een villa gelegen aan het Velperplein.
In het gezin wordt veel aandacht besteed aan Literatuur, kunst en muziek. Na enige jaren lagere school plaatst zijn vader hem in 1837 op de kostschool voor jonge heren “Het Hemeldal” waar Hendrik Roodhuyzen leiding aan geeft. (z.a.).
Ook hier blinkt hij niet uit en zijn enthousiasme wordt pas gewekt als er toneel wordt gespeeld. Hier schrijft hij enige toneelstukken waaronder “De dwaling of het duel zonder bloedvergieting”. In 1842 verlaat hij de kostschool en krijgt 2 jaar privé- onderwijs van een gouverneur. Hij dringt er echter bij zijn ouders op aan hem schilder te laten worden en zo komt hij in 1844 in de leer bij de aan de Weverstraat te Oosterbeek wonende schilder Fredrik Hendrik Hendriks (1808-1865).
Dagelijks gaat hij via het Drielse veer vanuit Driel naar het atelier van Hendriks. In “Frederik Hendrik Hendriks, de schilder van Wolfheze door zijn leerling geschetst” (1865) beschrijft hij zijn eerste bezoek met zijn vader aan het atelier.
In 1846 vestigt Cremer zich in Den Haag voor verdere studie en ziet er Jhr. Jacobus Nicolaas Tjarda van Starkenborgh Stachouwer (1823-1885) die ook uit Arnhem afkomstig was, terug. Later zou deze zijn zwager worden na zijn huwelijk met Johannette Brouerius van Nidek in 1852 te Ede.
Al voor zijn huwelijk was hij begonnen romans en novellen te schrijven. Zijn “Betuwsche novellen” en vooral de “Over-Betuwsche novellen” in de streektaal van de Betuwe werden bestsellers. Zij spelen zich af in en om het dorp Driel waar hij de zomers van zijn jeugd had doorgebracht.
Het echtpaar gaat in 1852 in Loenen aan de Vecht wonen en Cremer legt zich steeds meer toe op het schrijverschap. Zijn werk verluchtigt hij vaak met illustraties van zijn hand. Ook verkrijgt hij grote roem als voordrachtskunstenaar, een bezigheid die hem veel geld oplevert dat hij echter veelal aan goede doelen besteedt. Zijn gehele oeuvre is doortrokken van een grote sociale betrokkenheid die hem tot middelpunt van de strijd tegen kinderarbeid maken. In “Anna Rooze” (1868) beschrijft hij ongewenste zwangerschappen en de gevolgen voor jonge meisjes, in “Hanna de freule” (1873) behandelt hij het recht op stakingen. Maar ook de opkomst van het communisme en de oorlogsdreiging worden door hem beschreven. Het meest bekend is Cremer geworden door zijn “Fabriekskinderen, een bede doch niet om geld” (1863). Cremer schrijft zijn novelle op verzoek van een hoge ambtenaar, die meent dat de wetgeving veel te traag tot stand komt. Cremer oriënteert zich in een Leidse textielfabriek en wordt daardoor zeer geraakt door de toestanden waaronder de kinderen werken dat hij zijn geschrift in korte tijd voltooit. Door de algehele verontwaardiging die hiervan het gevolg is wordt in 1874 het “Kinderwetje Van Houten” aangenomen. Kinderarbeid in fabrieken wordt tot de leeftijd van twaalf jaar verboden, met uitzondering van werk op het land.
Vanaf 1857 woont het echtpaar weer in Den Haag aan de Zuid-West-Buitensingel. Later verhuisden ze naar de 2e Van den Boschstraat in het Bezuidenhout.
De uitgave van zijn verzameld werk in 14 delen, “Romantische werken” in 1881 maakt hij niet meer mee.
Hij wordt geplaagd door een steeds erger wordende leverkwaal en overlijdt op 53-jarige leeftijd te Den Haag. Hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats Kerkhoflaan. Zijn graf zoekt men nu tevergeefs. Bij de Belvédère in de Scheveningse Bosjes staat sinds 1881 ter herinnering de door Hugo Pieter Vogel ontworpen “Cremerbank”. In juli 1880 koos de commissie die zich beijverde te komen tot het plaatsen van een herinneringsteken een plek uit aan de zuidwestkant van de waterpartij in de Scheveningse Bosjes. Het herinneringsteken kreeg de vorm van een monumentale bank. Cremer hield niet van begraafplaatsen en had gezegd dat, als men een herinnering aan hem op wilde richten, dit niet op de begraafplaats te doen maar liever een bank in de Scheveningse Bosjes, “waarvan zij, die er zich verpoozen, nog genot kunnen hebben'”.
Schrijf een reactie