21 augustus 2002 was een heugelijke dag voor grenspaalminnend Renkum. 20 Jaar na het verschijnen van het rapport “Grenspalen in de Gemeente Renkum, verslag van een onderzoek”, geschreven door de jonge(re), enthousiaste gemeentearchivaris Geert Maassen, waren twee van de drie nooit uitgevoerde aanbevelingen uit het rapport eindelijk uitgevoerd. Te weten de restauratie en plaatsing op een nieuw opgeworpen pol van de grenspaal (nr. 42) die jarenlang, inmiddels gebroken en deels door zand bedekt, langs het fietspad ten zuiden van de spoorlijn Oosterbeek-Wolfheze heeft gelegen, en de terugkeer van grenspaal nr. 46 die als een soort kunstwerk omgekeerd in de grond op het talud van parkeerplaats de Kabeljauw langs de snelweg A50 had gestaan. Dankzij enige bemoeienis van ondergetekende kon de laatsgenoemde, helaas niet meer intacte, paal uiteindelijk terugkeren naar de directe nabijheid van zijn oude stek, op een nieuw opgeworpen pol, door een welwillende samenwerking tussen de gemeente Renkum, Rijkswaterstaat en Natuurmonumenten. Renkums wethouder C. van Waveren, met het monumentenbeleid in de portefeuille, onthulde de paal in aanwezigheid van enkele genodigden en leden van de regionale pers, waaronder TV-Gelderland.
Resteert nog de laatste openstaande aanbeveling uit het rapport van mei 1982, namelijk de plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst van de grenspalen die zich volledig op het grondgebied van de gemeente Renkum bevinden. Wethouder Van Waveren heeft de aanwezige pers beloofd zich hiervoor sterk te maken.
Het vaststellen van de “limietscheiding”
Omdat niet iedereen even bekend is met de historie, plaats en uiterlijk van de grenspalen op de (voormalige) grens tussen de gemeenten Renkum en Arnhem volgt hier een uitgebreide geschiedenis.
De oudste vermelding van het vastleggen van een deel van Arnhems grenzen, waaronder het gedeelte met het schoutambt Renkum, dateert van 3 oktober 1567, en is te vinden in het Gilden Officianten Boek. De beschrijving van deze opmeting is behouden gebleven, en geeft aan dat drie van de Arnhemse burgemeesters, Jonker Karel van Gelre, Jacob van Ommeren en Reinier Kempinck, samen met de stadssecretaris Willem Sluijsken, de
grenzen van de Arnhemse heidevelden gaan vaststellen met assistentie van een viertal ervaren heidemaaiers en schaapherders. Ze gaan met een wagen en een kar, en beginnen bij de schaapskooi van de monniken van Mariëndaal, die op een heuvel ligt tussen de weg naar Ede en die van Otterlo.
De vier meegenomen raadgevers weten slechts vaag de grenzen aan te geven. Zo werd het gebied ten zuidwesten van de weg naar Zutphen tot aan het gebied van Wolfheze aangeduid als Arnhems, evenals het gebied vanaf Wolfheze via Papendal tot de weg van Arnhem naar Ede. Ook de andere grensgebieden werden op deze wijze beschreven.
De bekende kaartenmaker Jacob van Deventer had in diezelfde tijd overigens een gedeelte van stad en schependom in kaart gebracht, maar grenzen werden op deze kaart niet aangegeven. In 1595 heeft opnieuw een opmeting plaatsgevonden van het gehele schependom Arnhem, maar daar zijn geen verdere gegevens over bekend. Op 10 januari 1630 deed de Gelderse landmeter Nicolaas van Geelkercken de Arnhemse raad een aanbod om de grenzen van het gehele grondgebied exact in kaart te brengen, waarmee een nieuwe basis voor de grondbelasting kon worden verschaft. Hij voegde bij zijn aanbod zelfs alvast een “kaertgen” bij van het schependom Arnhem om de raad te overtuigen van zijn deskundigheid. De raad besloot Van Geelkercken inderdaad de opdracht toe te wijzen, en formuleerde dat als volgt: “Dat gedachte landmeter het heij en onbruickbaar lant met passen sal aftreden, ende het saeij- en weijlant met de ketten perfectelick meten tegen thien stuivers de morgen so met de ketten gemeten wort; lopende alle wegen, wateren, boschen, voorts heij en ander onbruijckbaar lant binnen. Daervan hij een perfecte kaerte op francijn voor de stat zal leveren, met de eigentlicke grote van ieder stuck lants ende namen van d’eigenaers ….”
Met andere woorden: hij moest dus het gecultiveerde land zeer nauwkeurig opmeten met de ketting, een voorloper van onze meetlat, en de woeste gronden mochten wat minder nauwkeurig opgemeten worden d.m.v. passen. Van Geelkercken heeft zijn werkzaamheden uiteindelijk in 1634 afgerond. Van de toen vervaardigde kaart plus duplicaten voor de 12 raadsleden is geen enkele bewaard gebleven.
In de jaren daarna heeft Van Geelkercken wederom metingen mogen uitvoeren welke resulteerden in een bewaard gebleven kaart uit 1650. Deze opmetingen werden gedaan in aanwezigheid van de burgemeesters en de bestuurders van de aangrenzende gebieden. De grenzen van het gebied werden gemarkeerd door “pollen”, door middel van heideplaggen kunstmatig opgeworpen heuveltjes. Deze pollen werden in kaart gebracht
en aangeduid met namen. Op de grens met Oosterbeek (de gemeente Renkum) zijn dat de Mariëndaal Pol, Vrijland Pol, Bruyts Pol, Middel Pol en de Biessen Pol. Op de pollen stonden nog geen palen. Wel is sprake van de plaatsing van een paal in 1684 in het Duyveltjesdal op de Geitenkamp in Arnhem, met de wapens van Arnhem en Rozendaal. In 1694 werden alle pollen nagelopen, en wat hoger en breder gemaakt.
In het jaar 1750 werd het “placaat op de jagt binnen deesen furstendom en graafschap” (de huidige provincie Gelderland) afgekondigd. Stadhouder, Prins van Oranje, Willem IV verleende hierin de burgers in de Veluwse schoutambten en schependommen het recht om te jagen in het eigen gebied. Om geschillen te voorkomen moesten de grenzen daarom nauwkeurig worden bepaald en afgebakend. Deze bepaling gold dus ook voor het
schependom Arnhem zodat de magistraat van Arnhem opdracht gaf tot het “ophaalen van de limietscheijdinge…” Deze limietscheiding (= grens) betrof de in de 17e eeuw door middel van pollen afgebakende grens van het schependom Arnhem met de omringende “scholtambten” Renkum, Ede en Rheden, en de “heerlijkheyt” Rosendaal.
Er bestonden geen twistpunten over de door middel van pollen afgebakende limiet (grens) maar men was er niet zeker van of alle pollen nog wel aanwezig waren. Om dit te onderzoeken werd uit het stadsbestuur van Arnhem een delegatie gevormd, bestaande uit burgemeester Goossen Geurt Bentinck, de schepenen Johan Theodorus van Eck en Jan Gaymans, en de raadsecretaris Hendric Willem Brantsen (de toenmalige eigenaar/bewoner van kasteeltje Zypendaal), om een eerste inspectie uit te voeren. Dit gezelschap maakte in oktober 1750 samen met de landdrost van de Veluwe Lubbert Adolph Torck en de scholtissen van Ede, Renkum en Rheden een rondgang langs de “limietscheijding”. Men deed dit in drie etappes: op 24 oktober 1750 de limietscheiding tussen Arnhem en het ambt Ede, op 26 oktober 1750 de limietscheiding tussen Arnhem en het schoutambt Renkum, en tot slot op 27 oktober 1750 de limietscheiding tussen Arnhem en het schoutambt Rheden. Tijdens deze tochten werden de oude pollen door arbeiders “tot een ieders nazigt opgehaalt en vernieuwt”. Bovendien werd ter plekke besloten waar extra pollen opgeworpen moesten worden, met name op de plaatsen waar ze zover uiteen lagen dat men van de ene pol de andere niet kon zien. Alle pollen zouden in een later stadium worden voorzien van een hardstenen limietpaal. Dat zou uiteindelijk pas in 1756 plaatsvinden, maar daarover later meer. Hieronder een verslag van de inspectie van de limietscheiding tussen Arnhem en Renkum op 26 oktober 1750.
Behalve de bovengenoemde Arnhemse notabelen waren aanwezig de onderscholtis Jurriën van Rheden, de onderbrandmeester Gijsbert van der Cluys van Arnhem, en de ‘inwoonderen des Ambts Rencum’ Hendrik Jacobsen en Geerligh Hartevelt. Ook was aanwezig plaatsvervangend richter van Arnhem en de Veluwezoom Carel van Essen tot Helbergen, plus een aantal arbeiders voor het “opsmijten” van nieuwe pollen of bewerken
van bestaande pollen. Men begon in het noordwesten bij de Biessenpol, het punt waar het schependom Arnhem, het schoutambt van Ede en het schoutambt Renkum samenkomen, nabij de huidige Amsterdamseweg, ter hoogte van wegenwachtstation Planken Wambuis. Vervolgens wandelden zij naar het zuiden in de richting van de Bruytspol bij de huidige Wolfhezerweg, iets ten westen van hotel Wolfheze. Tussen deze twee oude pollen lag op dat moment maar één andere oude pol, de Middelpol. Men vond dit te weinig, en besloten werd dat er een aantal bij moesten komen. Vanaf de Bruytspol ging men in noordoostelijke richting naar de pol “leggende op een hoogen Bergh voor Drijen”, nabij het huidige hoofdgebouw van de missionarissen van Mill Hill op Vrijland. Ze volgden hierbij zo veel mogelijk het tracé van de Oude Utrechtseweg, de voormalige
verbindingsweg tussen Arnhem en Wageningen. Deze liep vanaf Heelsum door het dal van de Heelsumse en Wolfhezerbeek, en vervolgens over het huidige Vrijland en Lichtenbeek. De weg was toen al zo overgroeid en verwilderd dat men moeite had om het juiste traject vast te stellen. Ze volgden de bakens die landmeter Gijsbert Verbeek daags tevoren had uitgezet. Tussen de Bruytspol en de Dreyense Pol werden enige nieuwe
pollen opgeworpen.
Men ging verder in oostelijke richting op Mariëndaal aan, waarbij de Oude Utrechtseweg weer goed herkenbaar was, en men via de Minkenpol aanbelandde bij de Mariëndaalse pol nabij de huidige Schelmseweg. Ook op dit gedeelte werd een aantal nieuwe pollen “opgesmeten” door de meelopende arbeiders. De grens werd weer onduidelijk vanaf de Mariëndaalse Pol. Een wiltgraaf werd in zuidelijke richting gevolgd, en aan het einde ervan werd een nieuwe pol opgeworpen. Het gezelschap liep nu in zuidoostelijke richting naar de Slijpbeek, en onderweg werd weer een nieuwe pol opgeworpen. Men besloot dat bij het beekje een paal gezet zou worden.
Vanaf dit punt liep de grens in zuidelijke richting door het midden van de beek, tot aan de grens met de heerlijkheid Rosande. “Ordinaris landmeeter des Furstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen” Willem Leenen
kreeg de opdracht “bij de eerste bequaame gelegenheid” alles na te meten en te laten afbakenen. Het resultaat zou dan uiteindelijk moeten leiden tot een definitief verbaal van de grensscheiding tussen Arnhem, Renkum, Ede en Rheden. Willem Leenen begon op 30 november 1750 met het opmeten en uittekenen, en was op onregelmatige tijden actief tot en met 12 januari van het volgende jaar. Om onbekende redenen ging hij pas weer verder op 18 maart 1755 toen hij de grens tussen Renkum en Arnhem markeerde met houten bakens. Op “dingsdag” 1 april 1755 werd dan door de landmeter tesamen met de richter en de gecommitteerden van Arnhem bekeken wat zijn grensopmetingen hebben opgeleverd, door gezamenlijk de grens na te lopen. De landmeter had de oude limietkaart van Nicolaas van Geelkercken uit 1650 als voorbeeld gebruikt, en had daaruit afgeleid dat de Oude Utrechtseweg van oudsher over een groot gedeelte de grens vormde. De gecommitteerden vonden echter dat “door ’t draayen van de wegh” op sommige plaatsen wat te veel “kromtens soude vallen”. Ze verzochten Leenen om de grens, met name tussen Wolfheze en de Lichtenbeek, wat rechter te trekken: “…soo is den gemelten landmeter gelast om dit wat te schikken met over en weer iets te geven en te neemen, en het sodanig in te rigten dat de limieten soo veel mogelijk wierden regt getrokken…”. Na deze inspectie liet Leenen grote, tijdelijke bakens plaatsen, en gaf de richter de opdracht aan Hendrik Worm, scholtis van Renkum, om publicaties ter hand te stellen van de “custers” (kosters) van Renkum en Oosterbeek om die aan de kerk te bevestigen. Alle ingezetenen konden dan kennis nemen van de wijze waarop de grens tussen Arnhem en Renkum was bepaald en afgebakend met de tijdelijke bakens. Zodat eventuele bezwaren kenbaar gemaakt konden worden. Binnen de gestelde termijn werd niet gereageerd zodat wordt aangenomen dat Willem Leenen zijn werk goed had uitgevoerd. De grenzen tussen Arnhem en de Heerlijkheid Rosande werden overigens niet exact vastgesteld omdat er verschil van mening was over wie dat zou moeten doen, de Heer van Rosande als eigenaar of de ‘Rigter’ als beheerder. Ook de grens ten zuiden van de Rijn liet men even voor wat die was. In de praktijk lagen die grenzen overigens ook vast.
De hardstenen limietpalen
Het duurt nog tot december 1756 voordat de landmeter zijn werk afrondt. In die maand wordt alles nog eens goed gecontroleerd, worden de definitieve nieuwe pollen opgeworpen, en wordt de werklieden aangegeven waar zij de palen moeten plaatsen. In totaal worden 24 palen voor dit gedeelte van de grens van het schependom Arnhem gebruikt. De Biessenpol niet meegerekend want daar is al eerder een paal op gezet toen men de limietscheiding met Ede afpaalde. Gebaseerd op de kaart van Geelkercken uit 1650 tekent Willem Leenen een nieuwe limietkaart, en geeft daarop alle grenspalen aan. Het orgineel bevindt zich in het Gelders Archief te Arnhem.
Op Mariëndaal laat de landmeter in totaal vier palen zetten op ongeveer gelijke afstand van elkaar, en de laatste paal is nabij de Slijpbeek geplaatst. Ook bij de “alee en grote weg nae Wageningen”, de Utrechtseweg, komt een paal, en bij de brug (over de Slijpbeek) over de “gemeene weg van de Klingelbeek nae Oosterbeek”, de Klingelbeekseweg dus.
In totaal zijn 50 palen besteld (voor de gehele grens van Arnhem) bij de steenkoper Nicolaas Plamont, die ze heeft laten maken in Dordrecht. De kosten bedragen, inclusief het vervoer, 11 Guldens, 1 Stuiver en 9 Penningen per stuk, en worden gedeeld tussen Arnhem en de desbetreffende aanpalende gemeenten.
De blauwe hardstenen vierzijdige palen zijn vier meter lang, waarvan drie meter bovengronds, taps toelopend tot bovenaan 20cm in het vierkant,. Het gedeelte onder de grond is ruw, terwijl het bovengrondse gedeelte glad is afgewerkt met afgevlakte randen. Op deze palen bevinden zich geen nummers. Op de laatste vier palen na (op Mariëndaal) worden ze alle op opgeworpen pollen geplaatst.
Als de palen geplaatst zijn, begint Leenen met het opmaken van zijn definitieve, uiteraard handgeschreven, verbaal, dat op 30 december 1756 door hem wordt ondertekend. Grenspaal nummer 31 in Mariëndaal.
Verbaal Leenen 1756:
“Verbaal concernerende het maaken der limietpollen en het setten der steene paalen tussen het Rigterampt van Veluwenzoom en het Schependom der stadt Arnhem, soo aan de kant van ’t ampt van Rencum als van ’t ampt van Rheeden, door Willem Leenen, ordinaris landmeeter des Furstendoms Gelre en Graafschaps Zutphen, ter voldoening van d’ordres door den Hoogwelgeb. Heer Andries Schimmelpenninck van der Oije tot beijde Pollen als Rigter in Veluwenzoom en d’Heeren Gecommitteerdens der stadt Arnhem aan
hem gegeven, opgemaakt en geformeert.
Den ondergeschreven Landmeeter heeft op den sevenden September deeses jaren 1756 om de voorseiden limietpollen en paalen te doen maaken en setten, in conformite van d’oude pollen en afbakingen, waarvan denselven op den eersten april en sesden maij 1755 aan Welgem. Heer Rigter en Heeren Gecommitteerdens in loco aanwijsinge hadde gedaan, sigh nae het Papendal bij den Biessenpol, alwaar het Rigterampt, het Lantdrostenampt en Schependom van Arnhem aan malkanderen schieten, begeeven.
Vervolgens heeft hij, terwijl er tussen de Biessenpol en de Bruytspol, in de hoek bij Wolfhees maar twee oude pollen laagen, nogh twee nieuwe pollen in een regte linie, om meer aan ’t oog te voldoen, laaten maaken.
En mitsdien is die eerste steene paal van den Biessenpoll geset negentig roeden Gelderse landmaat, welke in deese overall is gebruijkt, en geobserveert moet worden.
Den tweede paal is van de eerste geset ter distantie van een honderteenentwintig roeden.
De derde paal is geset van de tweede ter distantie van een hondertsevenendertig en een halve roede
De vierde paal is geplaatst op de Bruytspol in den hoek bij Wolfhees, hebbende van de derde paal een distantie van driehondertvier roeden. Tusschen de voorseiden Bruijtspol en een oude poll leggende op een bergh over Drijen sijn nae het beloop van den ouden Utrechtsen Wegh gelegt ses nieuwe pollen en is alsoo de vijfde steene paal van de paal op de Bruijtspol geplaatst ter distantie van sesenvijftig roeden.
De sesde paal is geset van de vijfde ter distantie van vijfentagtig een derde roeden.
De sevende van der sesde ter langte van eenhondertsestien en een halve roeden.
De agste van de sevende ter langte van sesentagentig en een halve roede.
De negende van de vorige ter langte van hondertsevenenveertig roeden. De tiende van de negende ter langte van een hondertsevenenvijftig en een halve roede.
De elfde paal is geplaatst op d’oude pol op den berg over Drijen en sulks ter distantie van d’tiende paal eenenvijftig roeden.
Tusschen de voorseiden oude pol, en den pol regt voor d’allee off singel nae de sijde van de stadt van den Ligtenbeek geen oude pollen gevonden weesende, soo sijn tusschen die twee pollen nog vier nieuwe gelegt, en is gevolglijk:
De twaalfde paal geset sevenensestig een derde roede van de elfde.
De dartiende paal ter langte van een honderteenentwintig roeden van de twaalfde.
De veertiende paal heeft van de dertiende een distantie van agtenveertig roeden, staande in ’t bosje.
Den vijftienden paal heeft van de vorige een distantie van seven en sestig roeden nae het beloop van den wegh die door ’t bosje gaat te reeckenen tot voor d’allee van de Ligtenbeek.
De sestiende paal staande op de pol voor de gemelde singel van den Ligtenbeek is geset sesenseventig roeden van de vijftiende paal.
Voorts is tusschen deese poll en d’oude Mariendaalse pol gemaakt nog een nieuwe poll op de hoogte , en is dus
De seventiende paal geset van de sestiende ter distantie van fijff en tagentig roeden.
De agtienden paal is geplaatst op d’oude Mariendaalse poll, ter langte van de seventiende paal tagentig een vierde roeden.
Den negentienden paal, raijende van d’Mariendaalse pol door het akkermaalsbosch nae de kant van ’t erff Groot Mariendaal, is geset op een nieuwe poll op d’oude wall ter lengte van de voorige van een hondert tweeenvijfftig roeden.
De twintigste paal is geset meede op een wal en inde regte linie ter distantie van de negentiende paal negentien en een halve roede.
De een en twintigste paal is geplaast aan den hoek van den Hoff van groot mariendaal van de voorige ter lengte van ses en twintig een sesden deel roeden.
De twee en twintigste paal is geplaast aan het Beekje koomende uijt de Loopbergen ter distantie van de een en twintigste paal vijffentwintigh een vijffde roeden. Van deese twee en twintigste paal aff tot aan de brug over de weg van de Klingelbeek nae Oosterbeek verstrekt de Molenbeek tot de limiet tussen het Rigterampt en het Scheependom, dog heeft den ondergeschreeven om dit te doen remarqueren een steene paal geset bij de alee en groote weg nae Wageningen aan de westzijde op den hoek van de voorseiden beeck aan een camp lands, hebbende een distantie uijt het midden van de brug over de voorseiden weg leggende gemeeten, van ses vier vijffde roeden.
Gelijk ook nog een steene paal bij de brug over de gemeene weg van de Klingelbeek nae Oosterbeek aan de oostzijde. En off nu wel van die paal aff, volgens de oude limietcaart de limiet in eene regte linie over de Rosandse waarden nae den Rijn is raijende, soo is egter door den ondergeschrevene als daar toe geen ordre hebende, van deselve geen ophaling off vernieuwingen gedaan.
Vervolgens geeft de Gelderse Rekenkamer, op verzoek van de burgemeester, schepenen en raad der stad Arnhem, de richter toestemming de limieten tussen het richterambt Veluwezoom en het schependom Arnhem “finaal en voor altoos te reguleren en te sluiten”. Op 7 februari 1757 wordt het defintieve verbaal getekend door Andries Schimmelpennick van der Oye, “richter in Veluwenzoom” en door de gecommitteerden van Arnhem: burgemeester Goossen Geurt Bentinck, schepenen Johan Theodorus van Eck en Jan Gaymans, en raadssecretaris Henric Willem Brantsen. De grens is dan officieel vastgesteld en afgebakend. Het schependom Arnhem en het scholtambt Renkum delen de kosten wat betreft de gemeenschappelijke grens, en dat houdt voor elk in 299 guldens, 12 stuivers en 12 penningen.
De grens is lang ongewijzigd gebleven zoals blijkt uit de kadastrale opmetingen van de gemeentegrens van Arnhem uit 1821. Op het kadastrale minuutplan van dat jaar geven de landmeters nauwkeurig de grens aan, en verzuimen niet de nog aanwezige grenspalen uit 1756 in te tekenen. De palen aan de Utrechtseweg en de Klingelbeekseweg blijken dan al verdwenen te zijn. Een topografische kaart uit 1874 geeft hetzelfde beeld: eenongewijzigde grens met daarop nog 22 palen.
Overigens staat sinds 1983 weer een grenspaal aan de Utrechtseweg. Deze hardstenen paal met de gemeentewapens van Arnhem en Renkum is geplaatst ter gelegenheid van het 750-jarig jubileum van de Gelderse hoofdstad, en was een geschenk van de firma Grillo, een van oorsprong Arnhems natuursteenbedrijf dat ook in 1983 jubileerde. Met ingang van 18 janauri 1944 verandert wel het een en ander aan de grenzen van de gemeenten Renkum, Wageningen, Ede, Arnhem en Heteren. De grens tussen Renkum en Arnhem ondergaat daarbij op drie plaatsen een verandering, en in twee van die gevallen heeft dat invloed op de aanwezige grenspalen. Op Mariëndaal worden vier palen verplaatst. In de Wolfhezerbossen wordt een punt Arnhems grondgebied ten zuiden van de spoorlijn Arnhem-Ede aan Renkum toegewezen. Het gevolg is dat vijf palen midden op Renkums grondgebied komen te staan in plaats van op een grenslijn. Het college van burgemeester en wethouders van Renkum wijst op 13 februari 1952 de directeur van Gemeentewerken van Arnhem op dit feit, en stelt voor de palen te verplaatsen naar de
nieuwe grens. De betreffende directeur reageert niet op dit voorstel, en de gemeente Renkum komt er niet meer op terug. De 36 overgebleven palen op de grens van Arnhem met de haar omringende gemeenten zijn in 1996 op de Arnhemse gemeentelijke monumentenlijst geplaatst, zo ook dus de palen op de grens met de gemeente Renkum. Zo niet dus de vijf hierboven genoemde palen. Aangezien deze geheel op Renkums grondgebied staan, zal de gemeente Renkum hier zorg voor moeten dragen. Zoals in de inleiding beschreven, is in het verleden in ieder geval met twee van de vijf palen onzorgvuldig omgesprongen, hetgeen onlangs gelukkig door de gemeente Renkum is rechtgetrokken. Nu dus nog plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst.
Twee van de Renkumse palen hebben overigens een afwijkend uiterlijk, en dragen een nummer: 53 respectievelijk 56. Mogelijk zijn dit palen die ooit elders dienst hebben gedaan. Het merkwaardige feit doet zich voor dat de paal met nummer 56 op de Rijksmonumentenlijst staat, terwijl dit niet geldt voor de andere. De beweegredenen om alleen deze of juist deze paal op deze lijst te plaatsen, zijn schrijver dezes niet bekend.
De omgekeerde grenspaal
De reden voor de terugkeer van de omgekeerde grenspaal op de parkeerplaats Kabeljauw aan de A50, is voor een belangrijk deel te danken aan de interesse die ondergetekende hiervoor wist te bewerkstelligen bij onder meer dagblad De Gelderlander en Radio Gelderland. Met name het feit dat de paal op de kop in de grond stond, was aanleiding tot hilariteit en publiciteit.
Hoe is de paal hier op deze wijze terechtgekomen? In 1972 werd door Rijkswaterstaat de A50 aangelegd. Hiervoor werd onder meer het viaduct in de Wolfhezerweg bij Wolfheze aangelegd alsmede de parkeerplaats Kabeljauw. Oosterbeker Nic Zuurdeeg was hierbij betrokken als Landschapsecoloog van de afdeling Verkeerswegen van Staatsbosbeheer. Tijdens de aanleg van het viaduct werd grenspaal 46 op de hoek van de Wolfhezerweg en
de Oude Utrechtseweg van zijn plaats gelicht en opgeslagen op een bewaakt terrein ter hoogte van de huidige parkeerplaats Kabeljauw.
Ten tijde van de feestelijke opening van de snelweg werden de bouwketen en terreinen opgeruimd. Zuurdeeg merkte op dat de grenspaal was verdwenen. Deze bleek tesamen met overtollig asfalt, puin en ander afval in een grote vier meter diepe put te zijn gegooid die was ontstaan door het winnen van zand. Op aandringen van Zuurdeeg is de, inmiddels gebroken, grenspaal uit de put gelicht. Het is niet meer bekend of beide stukken er toen uit zijn gehaald of alleen het grootste deel. In ieder geval heeft Zuurdeeg het grootste stuk, dat zo’n 2,5 m meet, op het talud bij de parkeerplaats laten plaatsen, zodat dit deel niet verloren zou gaan, en omdat men niet meer wist waar de paal vandaan kwam. Het ontbrekende bovenste deel moet dus daar nog ergens in de grond liggen. Een zoektocht aan de hand van grondboringen door ondergetekende en Nic Zuurdeeg in het najaar van 2002 heeft helaas niets opgeleverd. Vanwege het fraaie robuuste uiterlijk van de onderzijde van de grenspaal heeft Zuurdeeg in 1972 de paal op zijn kop laten plaatsen als een soort kunstwerk. Uiteindelijk heeft het zo 30 jaar gestaan totdat de paal kon terugkeren naar zijn oude stek. Waarschijnlijk heeft juist het feit dat de paal op zijn kop stond er toe geleid dat de pers hierin een mooi verhaal zag, en deze publiciteit uiteindelijk zorgde voor de benodigde actie van de zijde van de gemeente Renkum.
Wandeling
Het nalopen van de grenspalen op de (oude) grenslijn tussen Arnhem en de gemeente Renkum leent zich voor een prachtige wandeling. Te beginnen bij de moderne grenspaal aan de Utrechtseweg bij de ingang van landgoed Mariëndaal, om uiteindelijk te eindigen bij het restant van de Biesenpol op het “drie landen punt” Arnhem, Ede, Renkum bij de Amsterdamseweg. Deze grenswandeling is onder meer beschreven in Dwarsstap Wandelmap “Wandelingen op de Zuid-Veluwe en Veluwezoom” (uitgeverij Dwarsstap, Nijmegen, 1993; ISBN 90 6168 604 0). Ondergetekende is voornemens deze wandeling in 2003 te organiseren voor de donateurs van de Stichting voor Heemkunde in de gemeente Renkum. Overigens staan heden ten dage bij de grensovergangen op verharde wegen tussen Arnhem en haar omringende gemeenten moderne grenspaaltjes. Dit zijn vierzijdige,
betonnen, in een punt toelopende, paaltjes, die zo’n 60 cm boven het maaiveld uitsteken.
Een voorbeeld hiervan is aan te treffen enkele meters voor het plaatsnaambord “Oosterbeek” op de Dreyenseweg, vlak bij de Airnborneherdenkingspaal.
Verantwoording Voor de samenstelling van dit artikel is voor een belangrijk deel gebruik gemaakt van het rapport ‘Grenspalen in de gemeente Renkum, verslag van een onderzoek’ door Geert Maassen (1982), aangevuld met het ‘Inventarisatie-rapport Oude Grenspalen’ van de Dienst Stadsontwikkeling van de gemeente Arnhem (1995). De vertaling van het proces verbaal van Willem Leenen uit 1756 is afkomstig uit een bijlage van de Kadastrale Atlas Gelderland 1832 – Arnhem, uitgegeven in 1986 door de Stichting Werkgroep Kadastrale Atlas Gelderland.
door Ron Moerenhout
Schrijf een reactie