Pieter van der Kuil
In 1975 verscheen het boek “Katholiek Renkum-Heelsum door de eeuwen heen”. Het werd uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de parochie Maria ten Hemelopneming te Renkum, 1875-1975. Oud-pastoor Anno Bonifacius de Jong had al van zijn opvolger G.J.H. Nijhuis, in 1974 opdracht gekregen een boekje over de in 1975 jubilerende parochie te schrijven. Hij overleed echter op 14 maart 1974 te Utrecht. Van het boek waren slechts de voornaamste hoofdstukken klaar. Op verzoek van pastoor Nijhuis hebben Jacques Tersteeg, oud-parochiaan en A. G. Steenbergen het boek afgemaakt, daarbij geholpen door een actieve commissie uit de parochie o.l.v. C.L.M. Erkens. In het hoofdstuk “Van slotkapel naar parochiekerk” besteedde Steenbergen aandacht aan de Schuurkerk die vanaf ca. 1750 tot 1839 aan de zuidzijde van de Postweg (de weg van Arnhem naar Utrecht) stond, verscholen achter een herberg.
Na verschijning van het boek maakte Steenbergen verdere studie van de Schuurkerk. Daarvan hier een verslag. In dat verslag weinig over de middeleeuwse kerk die ooit aan de noordkant van de weg van Arnhem naar Utrecht lag. Op een kaart van Van Geelkercken uit 1641 komen we de Hartense Beek tegen met aan de zuidzijde van de Postweg, nabij de latere Bokkedijk, de herberg “De Bock” met naastgelegen papiermolen en oostelijk daarvan het in 1383 gestichte O. L. Vrouwenklooster en de aan de noordzijde van de Postweg gelegen middeleeuwse kerk. Vermoedelijk werd deze kerk gebouwd aan het einde van de twaalfde eeuw. Aanvankelijk was de kerk rechthoekig en had zij geen toren. In de dertiende eeuw werd de zaalkerk echter uitgebreid met een toren en een naar het oosten gericht rond koor.
Daarna zou het tot de zeventiende eeuw duren voor er weer bouwactiviteit was. In die tijd werd de “kosterij”, het huis van de dominee, nabij de kerk opgetrokken. De Reformatie van 1580 had de kerk doen toevallen aan de protestanten. De katholieken woonden, vanaf die tijd, hun mis bij in kasteel Grunsfoort. De kerk werd in de zeventiende eeuw enige keren vastgelegd door trekkende tekenaars als Jan van Goyen en Herman Saftleven. Ook is een gravure van Abraham Rademaker uit 1630 bekend, evenals onderstaande niet te dateren gravure.
In het Liber Memoriale van de parochie Wageningen staat over de stichting van de Schuurkerk in Renkum het volgende, hier vertaald, weergegeven: “In Renkum hoorden katholieke gelovigen lange tijd de mis in het kasteel Grunsfoort, dat na (1856) totaal verdwenen is, maar waarvan de plaats nog wordt aangewezen. Later bouwden zij, dankzij de vrome zorgen van de familie Staring, zoals men vertelt, achter hun herberg genaamd “De Vergulde Bok”, een klein kerkje …”. Het verhaal staat ook in het Memoriale van Renkum. Voor de katholieken van de Veluwezoom en de Midden-Betuwe was kasteel Grunsfoort zeker vanaf 1651, zo niet eerder, het middelpunt van de zielszorg. Daar woonde een huispriester, in dienst van de familie Van Lijnden en tevens werkzaam als pastoor missionaris buiten het kasteel. Op 28 december 1726 stierf de laatste katholieke eigenaar van Grunsfoort, Anthonie van Lijnden. Zijn financiële positie was niet bepaald rooskleurig. Zijn schuldeisers legden beslag op de goederen. Het kasteel kwam toen in bezit van de niet-katholieke familie Goltstein. Pastoor Philippus Tuchscheer, vanaf 1680 hier werkzaam, verliet Grunsfoort. Waarschijnlijk vond hij onderdak bij een van zijn gemeenteleden, waar hij mogelijk ook zondags de mis las voor de Renkumse gelovigen.
Zijn opvolger woonde in ieder geval in Wageningen.
De familie Staring
Het was de legendarische pastoor Johannes Antonius Taabe (1806-1874), in Wageningen en Renkum als zodanig werkzaam van 1837 tot aan zijn overlijden in 1875, die het verhaal over het kerkje van de familie Staring optekende. Hij zal het zeker van de Renkumse kerkmeester Willem Offenberg hebben gehoord, wiens vrouw een Staring was. Wie was die eerste Staring in Renkum? Op 21 mei 1747 trouwde aldaar de jongeman Gerardus Staringh, rooms-katholiek afkomstig uit Groessen met Aleyda Maria van de Poll. Minstens vijf getuigen waren bij deze r.k. huwelijkssluiting aanwezig. Drie zoons werden uit dit huwelijk geboren. Of Gerardus Staring toen al eigenaar was van de herberg “De Vergulde Bok” is niet bekend. (De “de lijsten of cedullen vervattende de huizen, persoonen … opgemaakt volgens placaat van de Staten van het Kwartier van Veluwe d.d. 2 mei 1749” in het Gelders Archief geeft uitsluitsel.- red.)
Deze herberg-brouwerij werd reeds in 1649 genoemd. Renkum was in het midden van de 18de eeuw “ een lang dorp met een steenen straatweg. Ook heeft men er enige goede huizen”. De kom van het dorpje lag aan de westzijde. Daar stond de middeleeuwse kerk met de kosterij. Renkum was een bescheiden boerendorp waarvan de inwoners leefden van landbouw en schapenteelt. En niet te vergeten, er waren talrijke papiermolens langs de beken. De oudste bevond zich bij de herberg- brouwerij aan de rand van de uiterwaarden. (zie kaart Geelkercken uit 1641-red.)
Wij mogen aannemen dat kort na 1747 achter “De Vergulde Bok” het kerkje gebouwd werd, niet meer dan een schuur. De overheid in Gelderland sprak een hartig woordje mee. Bouwen mocht, maar het uiterlijk moest op een boerenschuur lijken en het gebouw mocht vanaf de openbare weg niet gezien kunnen worden. Nu, dat laatste deed het beslist niet. Er kwam geen pastorie in Renkum, de pastoor woonde immers in Wageningen. In die situatie spreekt men dan van een “koude kerk”. Zo is ook een “Koude Herberg”, een herberg waar de waard niet in woont. De grond en het kerkgebouw zullen op naam van een particulier, mogelijk van Staring, gestaan hebben. Een katholieke gemeente mocht geen bezittingen hebben. Een verslag van de kerkelijke overheid uit 1755 zegt dat Renkum zijn Godshuis in het dorp had waar alle zon- en feestdagen dienst moet zijn.
De statie Wageningen-Renkum telde 264 communicanten (kinderen niet meegeteld). Een andere bron van informatie is het protest van de president burgemeester van Wageningen, Daniël Bernhard Mosburger, gedateerd 1 november 1763. Hij protesteerde tegen het aanhouden van een pastoor en een “Roomsche kerke” binnen de jurisdictie van Wageningen. Er staat onder meer: “ En wat de Roomse kerke betreft die eertijds op den Huyse Cronenburg, nu Grunsfoort, geweest is tot voor eenige jaaren, toentertijd een Paapse Heer toebehoorende, is dezelfde, die nu te Renkum in den Bok verplaatst is, kunnen over sulks dit alhier geen betrekking hebben.” Antony van Lijnden van Grunsfoort was Heer van Cronenburg, een kasteel bij Loenen aan de Vecht. Op het einde van de 18de eeuw – 1795 – had Renkum 458 inwoners. Er waren 332 Hervormden. De 126 katholieken8, waarschijnlijk die van Heelsum inbegrepen, waren dus aangewezen voor hun kerkgang op het schuurkerkje achter de herberg-brouwerij “De Vergulde Bok”.
Banken op drift
Omstreeks 1815 kocht een welgesteld zakenman, Wilhelmus (Willem) Offenberg (1786-1844-red.), niet alleen de herberg-brouwerij, maar de hele omgeving, gelegen aan weerszijden van de Postweg van Utrecht naar Arnhem.
Volgens Demoed (p. 232) zou hij de herberg gesloopt hebben nadat hij omstreeks 1825 aan de noordzijde van de weg een nieuw logement gebouwd had. Dit is in tegenspraak met de gegevens op de kadastrale kaart van Renkum van 1832. Deze geeft op de plaats van de herberg nog een groot huis en erf aan (175 en 177, zie kadastrale kaart 1832) en aan de overzijde het gebouw van de brouwerij.
Op no. 176 bevinden zich erf en kerk van de “Roomsche Gemeente” met recht van opstal (de plek van de Schuurkerk- red.). Dit betekent dat de grond niet het eigendom was van de R.K. gemeente, maar alleen het gebouw dat er opstond. In de 18de eeuw, toen de R.K. gemeente geen eigendommen mocht hebben, had de familie Staring de grond als het ware om niet in bruikleen gegeven. Willem Offenberg was, na aankoop, eveneens eigenaar van de grond geworden met uitzondering van het kerkgebouw.
De grootte van het erf en de kerk bedroeg 93 are. Willem Offenberg was kerkmeester bij de statie Renkum. Zijn vrouw Rudolphina Frederica Staring, was een kleindochter van Gerardus en Aleyda Staring, die in 1747 in Renkum trouwden. Rudolphina heeft haar vader, Rudolhus of Roelof, niet gekend. Hij overleed na de geboorte van zijn dochter, die op 7 december 1785 gedoopt werd. Haar moeder Anna Maria Geertruida, hertrouwde te Renkum in juni 1786 met Johannes Krepel, geboren in Epe en wonende te Voorst. Hij was katholiek, papiermolenaar en een bemiddeld man. Rudolphina’s moeder overleed op 25 februari 1805. Zij werd begraven in het middeleeuwse kerkje van Renkum – de Hervormde Kerk.
Voorn stelt in zijn boek “De papiermolens in de provincie Gelderland” op p. 249 in voetnoot 3 de vraag of zij tot het hervormde geloof was overgegaan, daar zij in die kerk begraven werd. Dit was niet het geval. Vóór 1829 werd er in en om de kerk begraven, of men nu hervormd was of katholiek.
Twee jaren na het overlijden van haar moeder trouwde Rudolphina op 30 juni 1807 met Willem Offenberg. Getuigen waren Johannes Ferdinandus Krepel, papiermaker en stiefvader van de bruid en Jacobus Offenberg, een broer van Willem. Deze Willem werd in 1786 in Doornik (bedoeld wordt Dornick-red.) in ’t Land van Kleef geboren als zoon van Hubertus (in 1807 nog in leven) en Helena Mechtildis Beene (in 1807 al overleden). Zeker zes kinderen werden uit dit huwelijk geboren. Het derde kind, een zoon, was Wilhelmus Jacobus Johannes, geboren te Renkum op 26 maart 1813 en overleden te Arnsterdam op 4 maart 1873. Hij was timmerman, makelaar en later zelfs architect geworden. (Nieuwe genealogische informatie geeft aan dat Willem J.J. geboren werd op 26 maart 1812 als achtste kind van Hubertus Offenberg-red.). Hij was getrouwd met (Catharina Hendrika van Straaten 1813-1875)- red.) een dochter van een Amsterdams architect. (Bedoeld wordt Johannes A. van Straaten (Utrecht, 1781-Amsterdam, 1858) die architect, aannemer, publicist en oprichter van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst was. Van Straaten was tevens de oudoom van Jacques A. van Straaten, die dezelfde initialen draagt en onder andere de Bijenkorf in Amsterdam ontwierp. Johannes A. van Straaten heeft hij in Amsterdam verschillende kerken gebouwd, zoals de Mozes en Aaronkerk (1837-1841), naar een ontwerp van T.F. Suys, en samen met zijn schoonzoon J.J. Offenberg de St. Ignatiuskerk aan de Keizersgracht (1837). Ook bouwde hij buiten Amsterdam, zoals de neoclassicistische buitenplaats Hoog Beek en Royen in Zeist. – red.) Het is niet onwaarschijnlijk dat Wilhelmus J. J. Offenberg de architect is geweest van het in 1839 in gebruik genomen kerkje aan de noordzijde van de straatweg. Voor deze nieuwbouw had men subsidie gekregen, onder de voorwaarde dat het gebouw op een plaats zou komen waar men geen last had van het hoge water. Hoe vaak had het kerkje niet in het water gestaan zodat de banken op drift kwamen. In juni 1836 zond het kerkbestuur van de bij-state Renkum een verzoek om subsidie in aan de Gouverneur (commissaris des konings van Gelderland) het bestuur schreef daarin dat “deze gemeente in het bezit is eener kerk zoo ellendig zoo bouwvallig en ondoelmatig dat niet ligt een tweede dergelijke hier te land zal aan te wijzen zijn. Dat( …) het voldoende zal zijn te doen opmerken dat dit kerkgebouw, oorspronkelijk een boerenschuur, zeer laag is gesitueerd achter een koestal en daarbij bevindende mestvaalt. En dat nieuwbouw op een watervrije plaats nodig is”.
Het gebouw verkeerde in zeer slechte staat en was veel te klein voor de – volgens opgave van het kerkbestuur – ca. 200 kerkgangers. In 1839 kwam er een einde aan de periode schuurkerk. Offenberg koopt voor 200 florijnen een stuk van de de zgn. “kosteriegrond” (no. 168). Op 29 september 1839 wordt de(derde) R.K. kerk, “Maria ten Hemelopneming” gewijd, ingezegend door de aartspriester van Gelderland Matthias Terwindt,.
Op de plek van de herberg annex woonhuis van Willem Offenberg werd in 1863 villa “Redichem” gebouwd, dat onder andere bewoond werd door steenfabrikant Gerhard Heinrich Reymer en zijn echtgenote Arnolda Hermina van Wijck, dochter van de steenfabrikant Richardus van Wijck.
Schrijf een reactie