Pieter van der Kuil
Op de Pietersberg bevinden zich de restanten van een ooit in opdracht van de familie Van Eeghen aangelegde groep van cementen rustieken waaraan rond de eeuwwisseling de pupillen van de Zettense inrichtingen, in het bijzonder die van het paviljoen “Talitha Kumi”, veel plezier beleefden.
De naamgeving van het paviljoen was ontleend aan de woorden van Christus, gesproken tot het dochtertje van Jairus: “Talitha koemi (koem)”, wat betekent “meisje, sta op” (Aramees).
De keuze voor het weldoen aan met name deze groep van Zettense kinderen was niet vreemd.
In 1856 werd de Vereniging “Talitha” opgericht, een op protestantse levensbeschouwing gebaseerd initiatief om:
“ zooveele verwaarloosde en verlatene meisjes (zonder onderscheid van geloofsbelijdenis) als de beschikbare fondsen toelaten, te vereenigen, en voor haar onderhoud, hare opvoeding en opleiding in Christelijken geest gedurende eenigen tijd te zorgen”. …..”Behalve het aankweken van “godsdienstig gevoel in de jeugdige harten” door geregelde kerkgang en wekelijks “catechetisch onderwijs in de godsdienst en in de Bijbelse geschiedenis door een Godsdienstonderwijzer” worden de meisjes opgeleid “tot geschikte dienstboden zoowel voor de stad als voor het land, bepaaldelijk in onderscheidenen vakken der dienstbaarheid, of in zoodanige vrouwelijke handwerken of andere middelen van bestaan, waardoor zij in het vervolg in haar eigen onderhoud kunnen voorzien.”
In deze opzet vertoont de doelstelling grote overeenkomst met de opleiding tot huishoudkundige hulp die Jan Kneppelhout enige jaren financieel steunde en die hij in het huidige “Rozenhage”, toen zijn eigendom, had ondergebracht.
Op 12 juli 1857 werd de “Inrigting Talitha Kumi” te Zetten in gebruik genomen.
In de inrichting te Zetten werden meisjes samengebracht in verschillende huizen, al naar gelang hun sociale problemen. In “Talitha Kumi” werden de verwaarloosde meisjes opgevangen.
In “Steenbeek” werd onderdak geboden aan “verloren” vrouwen uit de maatschappij, lees meisjes die als prostituee aan kost kwamen. Vooral dit gesticht zorgde voor veel onrust. Tweemaal brandde het af. De verblijfsduur in het huis was twee jaar waarbij een opleiding werd gevolgd “welke eene goede dienstbode noodig heeft om haar brood te verdienen”.
“Bethel”, in 1863 gebouwd, moest vanwege de toestroom van pupillen vele keren vergroot worden. Men ving daar meisjes op die nog niet op “Steenbeek” thuishoorden maar toch al meer van de zonde wisten dan goed was voor de omgang met de kinderen van “Talitha”.
De in die jaren nog veelvuldig voorkomende ijsgang in de Rijn leidde in 1867 tot een opgeworpen heuvel, links van “Bethel”, waarop de “Vluchtheuvelkerk” werd gebouwd.
Dit initiatief van ds. Ottho Gerhard Heldring (1804-1876), die predikant in Hemmen was, werd met name door de adel en het patriciaat krachtig ondersteund.
Onder hen bevonden zich jhr. mr. J.A. Singendonck, jhr. E.W. van Weede, C.P. van Eeghen, mr. J.F. van Lennep, J. HCzn. Voorhoeve, ds. D. Chantepie de la Saussaye, mr. A.J. van Beeck Calkoen, mr. Robert.W. Baron van Lijnden;
Heldring was de eerste directeur en na zijn overlijden (1876) werd ds. Hendrik Pierson directeur.
Vanaf de begintijd hielp (vooral financieel) C. P. van Eeghen (Pietersberg) dominee Heldring, maar ook door ds. Daniël Chantepie de la Saussaye. Diens zoon Pierre Daniël Chantepie de la Saussaye bewoonde nog enige jaren de villa “Rijnheuvel”, toen nog in eigendom van Van Eeghen maar later, enige jaren na diens overlijden, in eigendom en bewoond door (schoonzoon) Louis Heldring en dochter Geertruida Margareth van Eeghen en na hun overlijden door hun zoon Carel Heldring. De banden tussen de families Heldring, Van Eeghen en de Zettense inrichting zijn niet toevallig te noemen.
Deze banden tussen de familie Van Eeghen en de familie Heldring betrof niet louter het samenwerken op charitatief terrein.
Jan Lodewijk (Louis) Heldring een zoon van O.G. Heldring trouwde met Geertruida Margaretha van Eeghen, een dochter van C. P. van Eeghen (de Pietersberg).
De familie Van Eeghen had dus wel enige reden om het de pupillen van de Zettense Inrichtingen naar de zin te maken al was het maar één keer per jaar. Voor de uit te nodigen pupillen had men op de Pietersberg, niet geheel onbegrijpelijk, een voorkeur voor die van het gesticht “Talitha”
Op een ontwerptekening voor aanpassingen aan het 10 jaar oude waterleidingsysteem op de Pietersberg, gedateerd 20 mei 1892 en geleverd door de leverancier Staal & Haalmeijer uit Amsterdam blijkt de exacte plek van de watertoren nabij de oost muur van de moestuin van de Pietersberg met een vertakt stelsel van pijpleidingen om water op vele punten van de Pietersberg te brengen. Men tekent een aantal hydranten(grote waterkranen) o.a. een ter hoogte van het zuidelijk deel van het “rotslaantje”, die een attractie als de “bedriegertjes” mogelijk maakte.
Op dit hoogtepunt van het jaar voor de meisjes uit Zetten werden ze van Zetten naar het Drielse Veer vervoerd ( de afstand van een kleine 10 km. was te ver voor een wandeling) waar ze werden overgezet en aan de noordoever plaats namen op wagens voortgetrokken door paarden, afkomstig van het koetshuis van de Pietersberg die hen naar dit huis brachten waar ze gedurende enige uren werden vermaakt.
Bovenaan het glooiende grasveld stond de “Hoge Hut” waarin de familie Van Eeghen o.a. een croquetspel[1] hadden opgeslagen dat op mooie dagen op een gazon werd uitgezet. Wellicht mochten de Zettense meisjes er ook van genieten.
Behalve op de Pietersberg werd het gezelschap ook ontvangen op de tegenover de Pietersberg liggende villa “Rijnheuvel” waar Louis Heldring, een zoon van O.G.Heldring, woonde.
Naast een verfrissing en wat versnaperingen was het hoogtepunt van de dag een tocht door de “bedriegertjes” van de Pietersberg.
Aan de noordzijde van de tuin was, vermoedelijk na het overlijden van C. P. van Eeghen in 1889, een pad aangelegd met aan weerszijden cement rustieken die het gevoel gaven tussen rotswanden door te lopen. Op konstige wijze had men achter deze rustieken een waterleiding aangelegd die bij opening, door de tuinbaas van de Pietersberg, van een kraan, nabij een op een hoge stellage geplaatst groot watervat bij de zuidwestelijk daarvan gelegen groente- en fruittuin, bogen van water over de kinderen heen spoot. ( Zie ontwerptekening 1892 hierboven).
Na enige tijd zal het pad wel een modderpoel zijn geworden zodat niet aannemelijk lijkt dat deze voorstelling al te lang duurde.
Bovendien raakte het watervat[1] na verloop van tijd leeg.
Naar verluid werden de meisjes nooit tot het huis toegelaten.
Na afloop van dit hoogtepunt van de dag werden de kinderen weer naar het Drielse Veer gebracht en was hun jaarlijks schoolreisje weer achter de rug.
Het water voor het vat werd opgepompt bij de villa Rijnheuvel en naar dit vat gevoerd. (Naar verluid zeer tot ongenoegen van P. D. Chantepie de la Saussaye die last had van het lawaai dat de pomp produceerde. Hij zegde na enige tijd dan ook de huur op). Deze waterleiding die tevens diende om de rond 1884 geïnstalleerde badkamer op het huis De Pietersberg van water te voorzien, werd aangelegd in 1882.
Van Eeghen was echter wel zo voorzichtig de drinkwatervoorziening op de Pietersberg nog steeds met een handpomp te laten verzorgen.
Het lijkt aannemelijk dat de bedriegertjes even voor of kort na het overlijden van C.P. van Eeghen zijn aangelegd. De tantes Marie en Cateau erfden naast het huis op de Herengracht te Amsterdam tevens het buitenhuis de Pietersberg en waren voortdurend in de weer met de tuin rond het huis die zij voor het laatst in 1904 door Hendrik Copijn lieten herinrichten.
Geertruida van Eeghen, getrouwd met Louis Heldring, erfde Rijnheuvel en gebruikte het als buitenhuis.( Ook zij bewoonden een huis aan de Herengracht te Amsterdam).
Het pad waarlangs de rustieken lagen lag rond 1900 dieper dan nu het geval is om het gevoel van rotspartijen en waterbogen te accentueren.
Vermoedelijk liggen er onder de koppen die nu nog zichtbaar zijn geen restanten van de “rotswanden”. Ook zijn bij “opruimwerkzaamheden” koppen, die tot voor enige jaren geleden zichtbaar waren, bekwaam verwijderd. Het zuidelijke deel van het pad, na de kruising, geeft, doordat het nauwelijks gebruikt wordt, nog de beste indruk van hoe het er ooit uitgezien heeft.
[1] Het croquetspel ontstond rond 1860 en de leden van de familie van Eeghen waren hartstochtelijke beoefenaren.
[2] De Pietersberg had tot 1882 geen waterleiding maar vanaf dat jaar wel. Het op 10 meter hoogte geplaatste watervat stond achter de huidige rododendrons, waarvoor twee bankjes staan bij het steile gazon met uitzicht op de Van Eeghenbank, achter het hek dat de groent- en fruittuin in het oosten scheidde van de rest van het park. Men pompte het water op vanuit een machinekamergebouwtje gelegen ten westen van het huis “Rijnheuvel”.
Schrijf een reactie