Pieter van der Kuil
Op 15 november 2014 werd in het museum “Escher in het Paleis” aan het Lange Voorhout te Den Haag de tentoonstelling “Verwondering” geopend. Een tentoonstelling waarin de “ Escher- trap” een prominente plaats inneemt. “Escher in het Paleis”, een museum waar iedere Escher- liefhebber aan zijn trekken komt, een plek waar ruimte is voor verwondering en bewondering voor een groot kunstenaar. Een museum geheel gewijd aan het indrukwekkend oeuvre van Maurits Cornelis Escher.
Uiteraard hangt daar ook de prent “Relativiteit”, uit 1953, zowel uitgevoerd als litho als in houtsnede in een oplage van 64
Wat zien we op die prent van Escher?
Twee figuren passeren elkaar op een trap, de een afdalend de ander klimmend. Maar is het wel dezelfde trap? Elk bevinden zij zich in hun eigen, gescheiden werelden. Zij weten niet van elkanders bestaan. De klimmende figuur lijkt ook af te dalen. De gecorrigeerde werkelijkheid, een logische absurditeit, door het veelvuldig draaien van onderdelen van de prent.
Elders in de prent lijkt de onderkant van een trap de mogelijkheid te geven ook te dalen of te klimmen, een effect dat bereikt wordt door de aanliggende muur met deur en venster 45 graden naar rechts te draaien, waardoor in dit deel van de prent een afgescheiden wereld ontstaat met haar eigen werkelijkheid. De onderkant van deze trap bevindt zich in een andere wereld: die van de figuur die het als een normale trap ervaart en doelgericht afdaalt. Onze ogen draaien mee en menen het mogelijke waar te nemen. Ogen bedrogen!
Het is deze prent waarin Escher als in geen ander werk de trappartij van zijn oude HBS verwerkte, de trap die we vandaag ook kunnen bestijgen en afdalen. Zijn HBS-tijd samengebald in zijn werk. Hij moet het schoolgebouw als een labyrint, een waar doolhof hebben ervaren, wellicht was het een gebouw waarvan hij het liefst de uitgang zocht. (ii)
Trap als inspiratie
Een bezoek aan het gebouw levert dan ook een persoonlijk optreden op in een weergave van de wonderlijke wereld van Escher. Hier is een waarschuwing op zijn plaats. Niet iedere trap in zijn werk is gebaseerd op de Schoolstraat-trap. Maar in de prent “Relativiteit” verwerkt Escher overduidelijk een herinnering aan de trappartij in het schoolgebouw aan de Schoolstraat.
De onderkant van de trappen die staande in de hal van de school zichtbaar zijn en de arcaden die we vanaf het plateau, halverwege de trappen naar boven, waarnemen, en de linksonder naar links gedraaide boog met achterliggende deur, net als in het schoolgebouw waar de toegang tot achterliggende lokalen op die manier bestaat. Dit alles overtuigt: Escher verwerkte in deze prent zijn herinneringen aan zijn middelbare schooltijd. De trap die hij alleen met plezier opliep als hij op weg was naar het tekenlokaal van zijn leraar F.W. van der Haagen. (iii)
Waar komt de inspiratie voor deze prent vandaan? In dat verband wil ik het met u hebben over de opmerkelijke schoolloopbaan van Mauk Escher in Arnhem. Escher dolend in het schoolgebouw aan de Schoolstraat. Daar waar kennisoverdracht een rol speelde in het leven van Mauk Escher heeft men zelden kunnen rekenen op begrip van zijn kant. Dat gold voor zijn docenten op de middelbare school maar ook in zijn latere leven heeft Escher zelden gehoor gegeven als een verklaring werd gevraagd voor de uitwerkingen in prenten van zijn wonderlijke wereld. Aan zijn vriend Bruno Ernst, pseudoniem van de wis-en natuurkundige Hans de Rijk, schreef hij ooit met betrekking tot verklaringen van zijn prenten: ” Ik kan alleen maar zeggen, kijk maar”.
In 1903 verhuist het gezin Escher met de vier kinderen iv naar Arnhem waar vader was aangesteld als hoofdingenieur en directeur van Rijkswaterstaat, kantoorhoudend op de Markt, in de griffiers woning van het oude Provinciehuis. De twee stiefbroers studeerden al en verbleven niet meer thuis.
Mauk was toen 5 jaar en bezocht, zij het voor korte tijd, de fröbelschool aan de Driekoningenstraat in Arnhem. Vader had een statige Arnhemse villa gekocht voor fl 21.000,-, het pand oostelijk van de kruising Utrechtseweg met de Vijfzinnenstraat, Utrechtseweg 19 (oude nummering). Deze villa en de er oostelijk van staande rij, werden in WOII verwoest.
Het woonhuis van de familie Escher aan de Utrechtseweg 19. Achter de lantaarnpaal de nog bestaande villa (huidig nummer 59). Daarvoor, links, met balkon en baldakijn het huis van de familie Escher. Foto, collectie Gelders Archief
Ook in Leeuwarden bewoonden zij een fraaie villa. Mauk Escher werd op 17 juni 1898 geboren in het statige herenhuis “Het Princessehof”, een in drie woningen verdeeld voormalig stadspaleis, gelegen aan de Grote Kerkstraat 11. Een koninklijk onderkomen, gezien het feit dat het ooit werd bewoond door Maria Louise van Hessen-Kassel, de moeder van stadhouder Willem IV.
Vader Escher huurde de middelste woning in het herenhuis vanaf 1895 voor fl 1200,- per jaar. De eerste jaren in Arnhem werden gekenmerkt door de vele kwalen die hem teisterden zodat hij op aanwijzing van de huisarts twee jaar doorbracht in Zandvoort (in 1905) en Noordwijk aan Zee (1906).
In Zandvoort bezocht hij enige tijd ook een lagere school, een tijd waarover hij nog jaren nadien met afgrijzen sprak. Als buitenbeentje leed hij zeer onder de pesterijen van zijn medeklasgenoten. Het rode pakje en het matrozenpakje welke moeder hem daar liet dragen vergrootte de mogelijkheden van de kinderen te Zandvoort om hem te treiteren en hem zich ongelukkig te laten voelen.
In 1906, als 8 jarige, is hij voldoende aangesterkt om in Arnhem zijn opmerkelijke schoolloopbaan te vervolgen. Na de pensionering van vader Escher in 1908 wordt hij als 10 jarige geplaatst in de 3 de klas van de Arnhemsche Schoolvereniging gevestigd, als nu, in de Brugstaat 6, een particuliere school die kinderen voorbereidde op de HBS dan wel het Gymnasium.
Het gebouw lag een goede 100 meter van de ouderlijke woning. Een tijd waarin zijn fantasie volledig tot ontwikkeling kwam. Een dertigtal meters noordwaarts van de school lag een rijke bron voor fantasieën. Na schooltijd haastte Mauk zich met zijn, helaas jonggestorven, broer Nol naar de Diaconessenbrug of IJzeren Brug over het spoor in de Brugstraat waar zij vol interesse oostwaarts keken op het spoorwegemplacement nabij station Arnhem, een wirwar van rails, wissels en de ijzeren overkapping over de perrons, met van spoor wisselende treinen.
In die tijd ontwikkelde hij, naar zijn zeggen in zijn ledikant gelegen, zijn gedachteassociaties waarbij hij twee totaal verschillende begrippen middels een aantal tussenstappen aan elkaar koppelde.
Later bouwde hij hierop voort met “complementaire vormassociaties” die in zijn werk een prominente plek innemen. Denkt u daarbij aan zijn indrukwekkende Metamorphosen. Op zijn lagere schooltijd in Arnhem keek hij later in zijn leven met genoegen terug.
Vader spaarde kosten noch moeite om het Mauk en Nol naar de zin te maken. Wandelde veel met hen in de omgeving, naar het park Sonsbeek, naar Mariëndaal en naar de nabijgelegen Borgerboom en naar de spoorbrug over de Rijn bij Oosterbeek. Later nam hij hen mee op buitenlandse reizen naar Tirol en Bretagne en Parijs.
Thuis werd aan zijn opvoeding gewerkt middels de pianolessen van Wilhelmina Stenfert Kroese-Dupuy, de vrouw van de hoofdredacteur van de Arnhemsche Courant. Zij wist vader te verleiden een vleugel voor de jongeman te kopen. Toen hij na enige jaren meer aandacht kreeg voor de cello vond het instrument een bespeelster in zijn jeugdliefde Roosje Ingen Housz.
Energiek volgde hij timmerlessen en houtbewerking door de timmerman Van Eldik, gegeven in een in de tuin achter het huis gebouwde schuur, lessen die hem later als graficus zeer van pas kwamen. Zijn vader liet hem menigmaal door de sterrenkijker kijken die op het platte dak van het ouderlijk huis aan de Utrechtseweg was geplaatst, keurig omgeven door een balustrade.
In 1912 wordt hij toegelaten tot de eerste klas van de Gemeentelijke HBS in de Schoolstraat. Het gebouw werd in 1904 ontworpen door de architect G. Versteeg, van 1901 tot 1914 adjunct directeur Gemeentewerken Arnhem.
Van zijn hand zijn o.a. ook de Gemeentelijke Hogereburgerschool voor meisjes aan de Apeldoornseweg, vanaf 1968 de huisvesting van de Lorentz HBS, huizen ten behoeve van de “Woningbouwvereniging voor Ambtenaren te Arnhem” aan het Goeman Borgesiusplein, de in WOII verwoeste tramremise van de Gemeente Electrische tram, maar ook het inmiddels afgebroken slachthuis en menig transformatiehuisje van de PGEM.
Ontwerp van G. Versteeg voor het gebouw der Gemeentelijke HBS Arnhem in de Schoolstraat , verdieping met trappartij en boven het tekenlokaal van F.W. van der Haagen. Foto, collectie Gelders Archief
In de eerste klas zaten kinderen van 11 tot 16 jaar zodat Escher met zijn leeftijd van 14 jaar niet te zeer opviel. Op zijn zachtst gezegd: een weinig gelukkige tijd. In 1919, vatte hij in een brief aan zijn vriendin Roosje Ingen Housz, zijn schooltijd bondig samen: ” De Arnhemse hel”. vi Het liet hem aanvankelijk niet los en in 1924 schreef hij aan zijn vriend Bas Kist: “De schoolbanken der HBS te Arnhem, vervloekte nagedachtenis. Ik griezel als ik er nog aan denk.”vii
Op zijn eindrapport van de eerste klas stonden louter onvoldoenden behoudens een 6 voor Hoogduits en een 7 voor handtekenen.viii Niet dat hij de leraar Duits dankbaar was voor het gegeven onderwijs. Later vertelde Escher dat hij een grote hekel aan zijn leraren Duits had. Daarbij sprak hij over zijn leraar J. Menkema, zonder ooit diens naam te noemen, met het agnomen “De grote mof”, een overigens in brede kring gebruikte bijnaam onder de leerlingen van die tijd, net als zijn sectiegenoot Van Olphen die “de kleine mof” werd genoemd. Slechts de docent Natuurhistorie, Anthonie Oudemans en de tekenleraar F.W. van der Haagen konden op zijn sympathie rekenen. Ook aan de in 1916, reeds gepensioneerde maar vanwege mobilisatie van de zittende conciërge teruggekeerde oud-conciërge Baard had hij veel steun. Deze wachtte na 8.30 uur altijd met de bel tot hij, de Schoolstraat afturend, geen hijgende potentiele laatkomers meer zag. Deze mildheid beviel Escher en hij maakte er graag gebruik van.
In 1959 maakte Escher een kostelijke litho “Platwormen”. Hoe komt een graficus bij een dergelijk onderwerp? Ook hier is vermoedelijk weer sprake van een verwerking van een jeugdherinnering uit zijn tijd op de Gemeentelijke HBS. Zijn docent Anthonie Cornelis Oudemans (1858-1943) was gepromoveerd op, jawel, Platwormenix en kon er bij tijd en wijle gepassioneerd over verhalen. Deze uitmuntende docent was zoon van de grote astronoom Jean Abraham Chretien Oudemans (1827-1906), die lange tijd directeur van het Utrechts observatorium was. Escher zal met genoegen de verhalen van zijn docent Natuurhistorie hebben aanhoort. Diens grote kennis van insecten en zijn vroeger directeurschap van de Haagse Dierentuin, konden rekenen op grote aandacht van Mauk Escher. Bovendien was Oudemans een zeer vaardig tekenaar.
Vergadering van leraren in de gymzaal van de HBS aan de Schoolstraat op 13 juli 1915. Tweede van links A.C. Oudemans. Zittend meest rechts F.W. van der Haagen, met voor hem gezeten Van Olphen. Staande rechts-achteraan de rector dr. H. Hulshof Foto, collectie Gelders Archief
Van der Haagen, een afstammeling van de zeventiende eeuwse schilder Joris van der Haagen, herkende het talent voor tekenen bij de jonge Escher. Hij had een indrukwekkend verzameling van werk van zijn verre voorouder, waaronder veel tekeningen die in 1927 in het Gemeentemuseum Arnhem tentoongesteld werden. Ook schreef hij over zijn voorvader. In 1914 verscheen “Joris van der Haagen, kunstschilder, Hoofdman v/h St. Lucasgilde te ’s-Gravenhage” .
Van der Haagen heeft Escher gedurende zijn middelbare schooltijd steeds gemotiveerd om in te gaan op de suggesties van zijn tekenleraar. Wellicht had Escher inzage in de verzameling van Van der Haagen en is dit een verklaring voor zijn levenslange voorkeur voor zestiende en zeventiende eeuwse kunst. Tussen docent en leerling ontstond gaandeweg een hechte vriendschap.
Samen met zijn vriend Bas Kist, zoon van een directeur van een levensverzekering mij die op het Gymnasium in de Beekstraat zat, zette Escher zich vanaf 1916 op aanraden en met aanwijzingen van Van der Haagen, aan de vervaardiging van 4 linosneden.
Hij was na twee keer de tweede klas eindelijk in de derde klas beland. Een portret van vader Escher, een kinderkopje, een chrysant en een ex libris voor vriend Bas Kist, weergevende een doodskist met daarop een monter, zittend geraamte. Op 17 januari 1917, twee maanden voor de verhuizing naar Oosterbeekx, regelt Van der Haagen een bezoek aan de schilder-graficus Gert Stegemanxi die net op de eerste verdieping in de
Sabelpoort een atelier had betrokken. Deze oud-winkelier in wollen ondergoed was, als autodidact, lid van de kunstenaarsvereniging Artibus Sacrum met een sociëteit in de Korenbeurs op de Korenmarkt, een club waarvan Van der Haagen bestuurslid was.xii
Stegeman hielp Escher en Kist met aanwijzingen verder op het pad van graficus en stond hen het gebruik van de pers toe. Aanvankelijk linosneden: een tweetal zelfportretten, een kip met ei, een stilleven, een baby, een jonge lijster, een monogram, zijn eerste ex libris maar na aanmoediging van Stegeman ook twee etsen: de spoorbrug over de Rijn bij de Rosandepolder in Oosterbeek en de “Mascotte”.
Daar Escher niet zeker van zijn zaak was drukte Stegeman ze voor hem af. Het was wederom meer dan duidelijk: de school kwam bij Escher op de tweede plaats. Zo tenniste hij liever op Klarenbeek, zwom in het Rijnbad nabij de Badhuisstraat en schaatste hij in de winter op de ijsbaan aan de Molenbeekstraat. Vader hielp hem op niet onverdienstelijke wijze verder van het huiswerk af door hem veelvuldig mee te nemen naar muziekuitvoeringen van de Arnhemse Orkestvereniging waarin zijn celloleraar Leo Ruyghrock eerste cellist was. Ook toneeluitvoeringen werden veelvuldig bijgewoond.
De vierde klas moet Escher eigenlijk ook over doen, maar vader oefende grote druk uit om, geheel ten onrechte, een overgang te bewerkstelligen. Zijn goede relatie met de directeur der school Dr. H. Hulshof, tevens zijn leraar Kosmografie, zorgde voor een plaatsing in klas 5.
De dreiging van een oproep in militaire dienst werd door vader vol overgave in de strijd gegooid, en ach, eigenlijk was het overgangsrapport van Escher van 4 naar 5 qua cijfers het hoogtepunt in zijn schoolloopbaan. Een 5 voor wiskunde, een 3 voor scheikunde, vijven voor Aardrijkskunde, Frans, Geschiedenis, Staatsinrichting en Staathuishoudkunde: 7 onvoldoenden op 18 vakken!
Overduidelijk getuigen de 8 voor zowel handtekenen als Lijntekenen van zijn beperkte belangstelling voor het gebodene op de school. In het eindexamenjaar verbeteren de prestaties bij de vakken niet. Op zijn eindexamen laten de cijfers ongeveer eenzelfde beeld zien als bij de afgedwongen bevordering van de vierde naar de vijfde klas, zij het dat de 5 voor wiskunde door een 6 bij werktuigkunde het gecombineerde cijfer op een 6 brengt. Met een gecombineerde 8 voor de tekenvakken de twee enige voldoendes.
Zijn medescholieren Jan van der Does de Willebois, zoon van de president van het Arnhemse gerechtshof en zijn grote jeugdliefde Roosje Ingen Housz, dochter van de griffier van het Arnhemse gerechtshof tezaam met zijn boezemvriend Bas Kist hebben hem door deze rampjaren heen nog enige vreugde in het leven gegeven.
Mauk Escher, Bas Kist en Roosje Ingen Housz vormden tezamen met Conny Umbgrove het kwartet “ Arnhem en Omstreken”. Op een foto van het vriendenkwartet lijkt Escher de enige die geen poging doet het instrument te bespelen. De linkerhand plat op de toets en de strijkstok in een curieuze stand. Zijn medekwartetleden doen meer moeite samenspel te suggereren.
Ondanks een betrekkelijk ongelukkige tijd in de Schoolstraat was Escher niet haatdragend jegens zijn oude school. Los van de in zijn werk weerkerende herinneringen aan zijn schooltijd, de trappartij met de arcades, en de platwormen van Oudemans, dacht hij bij tijd en wijle aan zijn oude school.
Bij het verschijnen van VAEVO-uitgaven zorgde hij altijd dat een door hem getekend exemplaar naar zijn oude HBS ging. “De tweede scheppingsdag”, “Tegenstellingen”, “Drie werelden” en “Boven en onder”.
Buiten de VAEVO om schonk hij ook een exemplaar van de in een portefeuille gestoken 6 scheppingsdagen die hij in die tijd voor f 100,- verkocht. Een laatste gift betrof de door hem in 1965 aan het ministerie van Onderwijs, in een oplage van 60 bladen, geleverde litho “ Belvedère” t.b.v. verspreiding op scholen in de West. Ook hiervan kreeg zijn oude school een, zij het niet gesigneerd, exemplaar.
Fraaie voorbeelden van de weergave van zijn niet bestaande wereld. In 1946, bij het 80 jarig bestaan der HBS, verzorgt hij gevraagd door een reünisten -comité het ontwerp en de uitvoering in zandsteen van een gedenksteen voor de in WOII omgekomen oud-leerlingen. Bij de onthulling op 17 december 1947 was hij niet aanwezig. De wiskundeleraar Dr. J. H. Wansink, later 2 jaar rector der school, was de drijvende kracht achter dit initiatief.
Ter gelegenheid van het 80 jarig bestaan eerde men een andere briljante oud-leerling en werd de naam der school veranderd in Lorentz HBS. Toen in 1968 het gebouw in de Schoolstraat werd verlaten voor het gebouw van de meisjes HBS aan de Apeldoornseweg, met later als dependance de Witte Villa in Park Sonsbeek, nam zijn opvolger
Wiemer Sjoerdsma de steen mee naar het nieuwe gebouw waar het andermaal in de hal werd ingemetseld. Begin jaren `80 van de vorige eeuw verhuisde men, inmiddels Lozentz S.G. geheten, naar de Groningensingel en wederom ontfermde zich een rector over de steen.
Jan Fiechter liet hem voor de derde keer inmetselen in de hal van de nieuwbouw. Iedere generatie leverde een beschermer voor de steen. Toen de muur in de hal werd weggebroken bij een verbouwing in de jaren `90 mocht ik mij als zodanig opwerpen.
Heden is hij te vinden in de gang bij de docentenkamer aan de Groningensingel met ernaast een op perkament uitgevoerde opsomming van de 59 omgekomen oud-scholieren.
Het voormalige gebouw van de Gemeentelijke HBS aan de Schoolstraat te Arnhem staat op de lijst van Rijksmonumenten en wel onder nr. 516846. Wellicht is het goed de voorzichtige suggestie te doen ook de steen van Escher aan de Groningensingel bescherming te geven en deze daartoe op te voeren op de monumentenlijst van de gemeente Arnhem. In 1986 gaf Liesbeth Brandt Corstius mij de ruimte om een tentoonstelling in het Gemeentemuseum in te richten t.g.v. het 120 jarig bestaan der Lorentz HBS.
Van de 6 ooit aan deze school geschonken bladen kon ik er op een tentoonstelling, met een kleine 100 werken van Escher, nog drie opnemen. De andere drie werken werden, vermoedelijk bij een afscheid van docenten, meegegeven als een aardig presentje. Horloges zijn, in dit verband, helaas (!), niet gebruikelijk in het onderwijs.
Op de bovenverdieping van de school, achter slagvast perspex, op zware profielen middels keilbouten aan de muur bevestigd hingen ze, bij mijn afscheid in 2008, nog op die plek. Hopelijk nog steeds bewaakt door een nieuwe generatie van beschermers van het cultureel erfgoed, docenten die zich, net als hun vele voorgangers, bewust zijn van de rijke geschiedenis van de oude Gemeentelijke HBS en haar rechtsopvolgers. Een geschiedenis waarin Maurits Cornelis Escher, ondanks zijn povere schoolresultaten, een prominente plaats inneemt.
Pieter van der Kuil, juni 2014
Geraadpleegde literatuur:
Koomen, P., M.C.Escher, houtsnijder en tekenaar, Maandblad voor Beeldende Kunsten, juni 1930
W. Sjoerdsma e.a., Transformaties, 100 jaar HBS Arnhem, Arnhem 1966
Bibeb, Interview met M.C.Escher, Vrij Nederland, 20 april 1968
Locher, J.L., De werelden van M.C. Escher, Amsterdam 1971
Locher, J.L., Leven en werk van M.C. Escher, Amsterdam 1981
Ruiter, D. van, Verbeeldingen van werkelijkheid, Rotterdam 1992
Peelen, G.J., M.C.Escher en de kunst van het kijken, Wetenschap, Cultuur & Samenleving, april 1996
Hazeu, W., M.C.Escher, Een biografie, Baarn 1998
Noten
i Het artikel verscheen, in gewijzigde vorm, eerder in het kwartaalblad “Het Arnhems Historisch Tijdschrift”, juni 2014.
ii Dick van Ruler meldt in Verbeeldingen van de werkelijkheid, “ Architectuur… wordt symbool van een als een ondoorzichtig labyrint opgevatte wereld.”
iii Franciscus Wilhelmus van der Haagen ( Den Haag 1881-Arnhem 1955).
iv In eerste echt was vader Escher in 1882 gehuwd met Charlotte Maria de Hartitzch. Uit dit huwelijk werden Mauk`s stiefbroers Edmond (Eddy) George en Berend (Beer) George geboren. De laatste werd later hoogleraar geologie in Delft. Kort na de geboorte van Berend overleed zij. In 1892 huwde hij zijn tweede vrouw Sarah Adriana Gleichman, dochter van Johan George Gleichman die minister van Financiën en voorzitter der Tweede Kamer was. Uit dit huwelijk werden George, Arnold August (Nol) en Mauk geboren.
v Vader Escher merkte in zijn dagboek op dat de school van de onderwijzer Schumacher “eenvoudige dorpskinderen” zaten. De uit een welvarend gezin komende Mauk was hier kennelijk bepaald niet op zijn plaats. Op de school werd hij als linkshandige voorts gedwongen rechts te schrijven.
vi Brief geschreven in villa Rosande te Oosterbeek aan Roosje Ingen Housz, 4 mei 1919.
vii Brief, vanuit Siena (Italië) aan Bas Kist, 1 juli 1924.
viii Zijn rapport: Cijferkunst 5-, Algebra 5-, Meetkunde 5, Natuurhistorie 5, Aardrijkskunde 4+, Geschiedenis 5, Nederlandsch 5, Fransch 5, Hoogduitsch 6, Handtekenen 7, Gymnastiek 5, Schoonschrijven 5.
ix Van de 45 afgedrukte bladen bevindt zich één in de verzameling van het Museum Arnhem. In die collectie 22 prenten waaronder de mezzotint Oog uit 1946 en Drie Bollen uit hetzelfde jaar en Dag en Nacht uit 1938. Voorts is vermeldenswaard een wandkleed uit 1950, naar ontwerp uit 1949 van Escher, geweven door weverij Ed de Cneudt te Baarn.
x Vanwege de overlast van de zich in WOI sterk uitbreidende fabriek van Stokvis aan de Vijfzinnenstraat, dus in de achtertuin van de Eschers, besloot vader de villa Rosande aan de Utrechtseweg te Oosterbeek te kopen. (huidige nummering 62). Hij betaalde er fl 27.000,- voor. In maart 1917 werd het nieuwe huis betrokken. Op de eerste verdieping had Mauk een studeerkamer met een uitbouw in het aan de villa gebouwde torentje en daar recht boven, op zolder een slaapkamer.
xi Gert Stegeman, Aalten 1858- Arnhem 1940. Maakte studiereizen naar Algerije, Portugal en Spanje. Op 21 december 1933 werd ter ere van zijn 75 ste verjaardag een ere-tentoonstelling in de Korenbeurs te Arnhem ingericht. Escher woonde en werkte toen te Rome en zal niet aanwezig zijn geweest.
xii In het bestuur zaten in 1928 J. W. Frowein, voorzitter, J. C. Koningsberger, secretaris, en S. Gouda Quint, penningmeester. Voorts Xeno Münninghof, W. van Hulst, J. Wolthers, L. Schilt, A. A. Jesse, J. W. Franken B. W. Kraake en F. W. van der Haagen als algemeen bestuurslid. Burgemeester S.J.R. de Monchy hield t.g.v. het vijftigjarig bestaan van de vereniging “Artibus Sacrum, bij de vernissage van een tentoonstelling van werken uit het bezit van ingezetenen van Arnhem en omgeving, zowel oude als nieuwe kunst, een toespraak. Hij wees op de geringe belangstelling en bestedingen van het grote publiek voor beeldende kunst in vergelijking met muziek en letteren en teleurstellingen die “Artibus Sacrum” bij zijn maandelijkse tentoonstellingen ondervindt.
Schrijf een reactie