Pieter van der Kuil
Christianus Petrus Eliza Robidé van der Aa, werd geboren op 7 October 1791 en overleed te St. Anna bij Nijmegen op 4 Mei 1851. Hij was een zoon van Pierre Jean Baptiste Charles van der Aa en F.A.B. van Peene. De naam Robidé ontving hij naar zijn moeders moeder. Reeds vroeg gaf hij er blijk van over dichterlijke aanleg te beschikken.
In December 1811 promoveerde hij in de Rechten en vestigde zich als advocaat te Leiden tot 1813. In dit jaar werd hij, na het overlijden van zijn vader, tot secretaris van de” maire van Sneek” benoemd. Daarna werd hij in 1814 schout en secretaris van Lemmer, en in hetzelfde jaar secretaris van Lemsterland. In 1815 trok hij als vrijwilliger uit met het corps Friesche Jagers. Na afloop van de veldtocht trad hij in datzelfde jaar in het huwelijk met de dichteres Eelkje Poppes. Zij overleed op jonge leeftijd op 20 september 1828.
Op 6 december 1830 huwde hij voor de tweede maal, met Lucia Maria de Jongh, weduwe van Mr. Jan Anthony Kallenberg van den Bosch, die het landgoed “de Hemelsche Berg” bij Oosterbeek bezat. Uit dit huwelijk werd als enig kind geboren Pierre Jean Baptiste Charles Robidé van der Aa. Hij vestigde zich in 1834 als advocaat te Arnhem, waar hij in 1838 eerst tot rechter-plaatsvervanger, later tot rechter in de arrondissementsrechtbank werd aangesteld. Ongeveer van dien tijd af, terwijl hij reeds in 1827 met goud bekroond was door de Mij. tot Nut van ’t Algemeen wegens zijn verhandeling: Over de gevolgen van huisselijke achteloosheid, wanorde en verkwisting, begint zijn werkzaamheid als publicist, meest op het gebied van volksverlichting, in het bijzonder in onderwijszaken, waarna hij in 1840 tot schoolopziener in het district Gelderland benoemd werd. Van 1839-47 redigeerde hij, samen met Ds. O.G. Heldring, de Volksbode, die vooral gewijd was aan de bestrijding van drankmisbruik en volksvooroordelen.
Het echtpaar Robidé van der Aa- de Jongh bewoont het landgoed “de Hemelsche Berg”, een plek waaraaan Van der Aa steeds meer gehecht raakt, zozeer dat hij in 1835 een lofdicht op het landgoed aan het papier prijs geeft.
Als zijn tweede vrouw op 28 augustus 1846 overlijdt koopt hij uit haar nalatenschap een deel van het landgoed “de Hemelsche Berg” en laat op dit stuk grond in 1847/1848 het huis “de Pietersberg” bouwen, genoemd naar zijn enige zoon Pieter (uit het tweede huwelijk), die er echter nimmer gewoond heeft, even min als hijzelf.
Aan zijn werkzame bestaan kwam een eind in 1848 door een hersenziekte, die zijn geestvermogens dermate verzwakte, dat hij onder curatele gesteld moest worden. Zijn door P. Velijn naar W. Grubner gegraveerd portret (zie afbeelding) is in de Muzenalmanak van 1833 afgedrukt.
Schrijf een reactie