[vc_row][vc_column][vc_column_text]Jan Joost Carel, Baron Taets van Amerongen tot Woudenberg, onder zijn vrienden bekend als
Jan Amerongen, was een militair in hart en nieren. Hij werd in 1823 in Amsterdam geboren,
en onderscheidde zich in 1854 als luitenant bij de “handhaving van de orde en rust in de stad
Schiedam”. Hij huwde in 1855 in Leiden met de aldaar in 1836 geboren Barones Maria
Cunegonda Louisa Johanna Taets van Amerongen. Het paar kreeg in de periode tussen 1856
en 1883 maar liefst 11 kinderen, geboren in Leiden, Londen, Arnhem, Amersfoort, Den Haag
en Breda. Ten tijde van de aankoop van “Schoonoord” was Jan Joost Carel Kapitein-Adjudant
bij het Regiment Rijdende Artillerie in garnizoen te Arnhem.[/vc_column_text][vc_single_image image=”940″ border_color=”grey” img_link_target=”_self” img_size=”full”][vc_column_text]Afb.6: Links, Jan Joost Carel, Baron Taets van Amerongen tot Woudenberg (1823-1895),
Commandant van het Regiment Rijdende Artillerie (bron: Collectie Antiquariaat FORUM BV, ’t
Goy-Houten). Rechts, kadasterkaart uit 1864 met rechtsonder “Schoonoord” op de kruising van
de Utrechtseweg en de huidige Pietersbergseweg. Het terrein van “Schoonoord” liep helemaal
door tot aan de huidige Annastraat en vandaar verder omhoog. Linksboven tegen de
perceelsgrens aan de door Van der Crab gebouwde ronde koepel (bron: Gelders Archief,
Arnhem, toegangsnr 0655, inventarisnr 2166).[/vc_column_text][vc_column_text]Hij bleef ook ingezetene van deze stad, terwijl “Schoonoord” door hem als buitenverblijf
werd gebruikt. Hij heeft zijn bezit niet lang aangehouden, want toen in de herfst van 1866
duidelijk werd dat de Rijdende Artillerie zou worden overgeplaatst naar Amersfoort, besloot
hij onmiddellijk “Schoonoord” te verkopen. Op 1 mei 1867 vertrekt zijn regiment inderdaad
uit Arnhem, maar later (1879-1881) keerde hij als commandant van de Rijdende Artillerie
naar Arnhem terug14). Toen dit regiment in 1881 werd teruggebracht tot een korps, vertrok hij
naar Breda, waar hij in 1883 tot kolonel werd bevorderd. Na zijn pensionering in 1884
vestigde hij zich in Den Haag. Aldaar overleed hij in 1895 en zijn vrouw Maria in 1904.[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row]
Robert Daniël Wolterbeek (1801-1883)
Pieter van der Kuil

Robert Daniel Wolterbeek was bankier en is gedurende 10 jaar (1858-1868) directeur van de Nederlandsche Bank geweest. Hij werd in 1801 geboren in Amsterdam. Hij was lid van de gemeenteraad van Amsterdam en ook van de provinciale staten van Noord-Holland. Later werd hij lid van de provinciale staten van Gelderland. In 1829 trouwt hij met de in 1802 geboren Henrietta Maria Anna Meijer.

Zij krijgen zes kinderen, te weten Margaretha Johanna Christina (1829), Joan Leonard (1831), Willem Pieter (1832), Anna Henrietta (1834), Dirk Jacob (1836) en Maria Antoinette (1838), die allen in Amsterdam zijn geboren. Zoals veel gegoede randstedelingen werd hij aangetrokken door de mooie natuur in Oosterbeek. Zijn halfbroer Dirk Jacob Wolterbeek was van 1820-1827 predikant geweest in de Oude Kerk, en mogelijk heeft deze Robert Daniel op de schoonheid van Oosterbeek geattendeerd.

Zijn jong overleden echtgenote Christina Elisabeth Hooglandt (1789-1824) lag begraven bij de Oude Kerk te Oosterbeek. Een deel van haar grafsteen is bewaard gebleven en ligt ten zuiden van de kerk. Deze steen is een onderdeel van een destijds groter grafwerk met een ijzeren hek dat behoorde bij haar graf. Hij had voordien als standplaats Wamel en vertrok 3 jaar na haar dood naar Hillegom en was naderhand nog in Alkmaar predikant.

Later schrijft Robert Daniel over Valkenburg: “Het is op dat bevallige plekje, in die heerlijke omgeving, dat ik met mijn geliefde Echtgenoote en onze kinderen, gedurende vele Jaren, door Gods groote Goedheid, in Zijne altoos zoo vriendelijke natuur, het ruimste en edelste levensgenot mogt smaken”.
Hoewel Robert Daniel zelf regelmatig op en neer naar Amsterdam zal hebben moeten reizen, lijkt het er op dat zijn vrouw en kinderen het grootste deel van de tijd in Oosterbeek verbleven.
Dirk Jacob Wolterbeek (1836-1870)
Dirk Jacob, had zich als suikerfabrikant in Nederlands-Indie gevestigd. Hij had daar bij een inlandse vrouw, Djasmina, in 1868 een dochter Ans (Petronella Anna Henrietta Maria) en in 1869 een zoon Jaap (Dirk Jacob) verwekt. Overigens had hij beide kinderen formeel erkend, toen hij in 1870 bij een schietpartij om het leven kwam. Grootvader Robert Daniel Wolterbeek besloot om beide kinderen naar Nederland te halen om er voor te zorgen dat zij hier een goede opleiding zouden kunnen volgen. Wat er van moeder Djasmina terecht is gekomen, vertelt de geschiedenis niet.
Beide kinderen waren niet echt gelukkig in Nederland, vooral door pesterijen die zij zich moesten laten welgevallen. Donker gekleurde mensen werden in Oosterbeek in de tweede helft van de negentiende eeuw niet in het straatbeeld gezien.
Roy Urquhart (1901-1988)

Robert Elliott Urquhart (28 november 1901 – 13 december 1988) was een Britse militair die voornamelijk bekend werd om zijn rol in de Slag om Arnhem.
Urquhart ontving zijn militaire opleiding op Sandhurst. Tussen 1920 en 1940 was hij gestationeerd in India bij de “Highland Light Infantry”. Van 1941 tot 1943 was hij commandant van het 2e bataljon “the Duke of Cornwall’s Light Infantry” van de 51 Highland Divisie, die in Noord-Afrika gestationeerd was. Na zijn bevordering tot Brigadier was hij commandant van de 231e brigade van diezelfde divisie. In 1944 was hij stafofficier bij het Britse 12e legerkorps.
Generaal-majoor Urquhart was sinds 7 januari 1944 commandant van de Britse 1e Luchtlandingsdivisie. Urquharts eenheid werd bij de Operatie Market Garden voor het eerst ingezet. Zijn divisie, waar ook de Poolse 1e Onafhankelijke Parachutistenbrigade onder Generaal-majoor Stanis?aw Sosabowski deel van uitmaakte, landde bij Oosterbeek. Urquhart richtte zijn hoofdkwartier in in het toenmalige Hotel Hartenstein (tegenwoordig het Airborne Museum).
De daarop volgende slag bij Arnhem verliep desastreus. Na 9 dagen strijd werden de overgebleven troepen teruggetrokken naar de zuidoever van de Rijn. Voor zijn inspanningen werd Urquhart na de oorlog door de Nederlandse regering onderscheiden met de Bronzen Leeuw en werd er een straat in Oosterbeek naar hem vernoemd: de generaal Urquhartlaan.

Na de oorlog vervulde Urquhart nog functies als militaire commandant van Malaya en commandant van de Britse troepen in Australië. In 1955 ging hij met pensioen. In 1958 publiceerde hij zijn memoires over de Slag om Arnhem in het boek “Arnhem, Britain’s infamous airborne assault of WWII”. Tot 1970 had hij ook nog een leidinggevende positie in de staalindustrie.
Urquhart en zijn vrouw Pamela hadden vier kinderen, waaronder Elspeth Campbell (vrouw van de vroegere leider van de Liberaal Democratische partij Menzies Campbell) en Suki Urquhart, schrijver van de “The Scottish Gardener” (De Schotse tuinier).
Charlotte Sophie Bentinck (1715-1800)
Charlotte Sophie van Aldenburg (Varel, 4 augustus 1715 – Hamburg, 5 februari 1800), later rijksgravin van Aldenburg, rijksgravin Bentinck, vrouwe van Doorwerth, van Varel en Kniphausen was een Duitse edelvrouwe. Haar huwelijksperikelen en de schandalen die deze feministisch ingestelde en zeer impulsieve vrouw haar leven lang begeleidden, maakten haar tot in onze tijd beroemd.
Als enige dochter van Anton II van Aldenburg en Wilhelmine Marie van Hessen-Homburg was Charlotte Sophie een aantrekkelijk erfdochter.
Charlotte was vanaf haar vijftiende jaar verliefd op de man van haar pleegzus Charlotte “Lotgen” van Anhalt-Köthen, Albrecht Wolfgang graaf van Schaumburg-Lippe. Deze Albrecht Wolfgang was een losbol die zich de gelijktijdige attenties van de beide pleegzusjes graag liet aanleunen.
Charlottes vader die, getroffen door tegenslagen als runderpest en overstromingen, enorme schulden had moeten maken, zocht voor haar een rijke, adellijke echtgenoot van onberispelijk protestantsen huize. Die werd gevonden in Willem Bentinck, heer van Rhoon en Pendrecht, lid van de Ridderschap van Holland. Willem deed zich echter rijker voor dan hij was om “zijn krediet te bewaren” en meende op zijn beurt dat de Aldenburgs rijk waren. Hij had aan de Aldenburgs tegen onderpanden waaronder Doorwerth 600.000 gulden geleend.
Het paar vestigde zich op Sorghvliet, het huidige Catshuis, en aan het Lange Voorhout in Den Haag. Hoewel het huwelijk tussen de stijve gereserveerde Willem en zijn grillige vrouw niet bijzonder gelukkig was en zij tussen de vormelijke Haagse dames niet kon aarden werden er twee kinderen geboren:
Christiaan Frederik Anton Willem Carel (Varel, 15 augustus 1734 – Den Haag, 1 april 1768)
Albert (29 december 1737 – 23 september 1775)
Albert kan in maart 1737 op kasteel Doorwerth door de hierboven reeds genoemde Albrecht Wolfgang Graaf van Schaumburg-Lippe zijn verwekt. Deze verbleef toen op het kasteel. Charlotte Sophie heeft nooit geweten wie de vader van haar tweede zoon was.
Christiaan Pieter van Eeghen (1816-1889)

Christiaan Pieter van Eeghen (Amsterdam, 25 oktober 1816 – aldaar, 25 oktober 1889) was een telg uit het handelshuis Van Eeghen & Co en filantroop. Hij trouwde in 1842 met zijn volle nicht Catharina Huidekoper, de dochter van de zus van zijn vader, die was getrouwd met Pieter Huidekoper, in de jaren `40 van de 19e eeuw burgemeester van Amsterdam.
Van Eeghen was partner in het Handelshuis Van Eeghen, van 1839 tot aan zijn dood, in 1889, en tevens president-commissaris van de Nederlandsche Bank (1859).
Van Eeghen stimuleerde het bouwen van betere huizen voor arbeiders in Amsterdam. Hij richtte in 1864 Bouwmaatschappij Concordia NV op samen met Henrick S. van Lennep. Hij was een van de leidende krachten achter het ontstaan van het Vondelpark en net als zijn schoonvader nauw betrokken bij de oprichting van de eerste woningbouwvereniging van Nederland: de ‘Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse te Amsterdam’. Als Mennoniet steunde hij veel Christelijke werken, hij was tevens lid van het bestuur van het Nederlands Mennonitisch Missie Gezelschap. Door zijn financiële steun konden de collecties van het Rijksmuseum vermeerderd en verbeterd worden.
Onder zijn vrienden bevonden zich Ottho Gerhard Heldring en Nicolaas Beets. Hij werd begraven op het kerkhof te Breukelen.
