
Op het grote landgoed staat nog steeds de oranjerie die diende voor opslag van kuipplanten in de winter. Het is een gebouwtje met bescheiden afmetingen.
De hoogte bedraagt circa 4,50 meter, een voor een oranjerie veel voorkomende.

- Reageer
Op het grote landgoed staat nog steeds de oranjerie die diende voor opslag van kuipplanten in de winter. Het is een gebouwtje met bescheiden afmetingen.
De hoogte bedraagt circa 4,50 meter, een voor een oranjerie veel voorkomende.
- Reageer
Het voormalig landhuis “Mariëndaal” ligt in het westelijke deel van het landgoed, ten noorden van de spoorlijn Arnhem Utrecht, waar deze de Schelmseweg kruist. Het ligt op de plek van het oude klooster. In een hoger gelegen deel van het dal, in de onmiddellijke nabijheid van de sprengkop van de Slijpbeek, stelde een aanzienlijke Arnhemse burger – Wijnand van Arnhem – in 1392 grond ter beschikking om een klooster te stichten.
Het klooster kreeg, naar de ligging bij de bronnen en beken, de naam “Domus Fontis Beatae Mariae”, vertaald: “Het huis bij de bron van de Heilige Maria’.
Deze naam werd in het dagelijks gebruik Fonteijne-klooster (fonteijn=bron), Mariënborn (born=bron) en later Mariëndaal. Wijnand van Arnhem had van de Gelderse Hertog Willem van Gulik en de bisschop van Utrecht, Floris van Wevelinchoven, toestemming gekregen om het klooster te vormen naar het voorbeeld van het beroemde klooster te Windesheim, even ten zuiden van Zwolle. Daar leefden Geert Grote en zijn volgelingen volgens de regels van de “Augustijner orde der Reguliere kanunniken”. Eén van die volgelingen, de Arnhemse burger Arent van Gruythuijzen, ondersteunde Wijnand van Arnhem bij de stichting van het nieuwe Augustijnerklooster bij Arnhem. enkele geestelijken, waaronder Meester Floris Radewijns, Willem van Gronde en Jan van Brinkrink, kwamen uit Windesheim over om voor de inrichting van het klooster te zorgen.
De bouwmeesters waren Hendrik Wildo uit ‘s-Hertogenbosch en Hendrik Wilsen uit Kampen. De eerste rector van het klooster was Johannes van Kempen, de broer van de beroemde Thomas à Kempis. De eerste prior (bestuurder) was Arnold van Kalkar.
Het klooster maakte een geheel uit met het klooster te Windesheim en werd “de oudste dochter van Windesheim” genoemd. De kleding van de kloosterlingen bestond uit een wit overkleed met daarboven een zwarte kap. De bewoners van het klooster hielden zich vooral bezig met landbouw en wetenschap. Beroemd was de schrijf- en boekenzaal, het scriptorium, van het klooster.
Het klooster werd in 1580 verlaten, waarna vanaf 1586 de totale sloop plaatsvond.
De kloostergronden en de buitenbezittingen werden door de Gedeputeerden van het Kwartier van Veluwe, waaronder Arnhem en Mariëndaal vielen, in beslag genomen en verkocht. Van het klooster zelf is niets meer over. Het moet gestaan hebben op de weide naast de Middellaan even ten noordoosten van het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek en de parkeerplaats. Wel is er nog een aantal zwaar beschadigde grafzerken, waarvan er één als stenen tafel is opgesteld bovenaan de Middellaan op de kruising met de Tafellaan.
Bron: Arnheym.nl
Vermoedelijk zijn op Mariëndaal vanouds bronnen geweest, die werden uitgegraven tot sprengen om watermolens aan te drijven. De vijvers op het landgoed zijn voormalige molenvijvers en waar nu de waterval is, stond tot 1840 een papiermolen.
Het tegenwoordige huis, dat tot voor kort in gebruik was als Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek, dateert uit 1857. Het park is grotendeels in diezelfde tijd aangelegd. Hogerop, tot aan de diepe sprengenkop, kreeg het beekdal een romantisch “Klein Zwitserland”.
Voorbij de spreng is omstreeks 1865 de kronkelende, 400 meter lange berceau geplant. Deze is uitgegroeid tot een indrukwekkend stelsel van groene tunnels van beuken. Door de grote hoogteverschillen zijn er enige spectaculaire zichtlijnen op het landgoed aanwezig.
In het oostelijk deel van het landgoed werd een sterrenbos, dat wil zeggen een bos met een lanenster, aangelegd. Men wierp hier ook een kunstmatige heuvel op, waar een belvédère, een uitkijkkoepel of -toren, stond.
Het bestaande hoofdhuis dateert in zijn huidige vorm uit 1857 en wordt bereikt via een lange oprijlaan vanaf de Utrechtseweg.
Beschrijving van de huidige staat van het huis.
Het bezit een nagenoeg rechthoekige plattegrond en is in baksteen opgetrokken. Het bestaat uit twee bouwlagen, een souterrain en wordt door een afgeplat schilddak waarop vier schoorstenen, belegd met Oud-Hollandse pannen, gedekt. Tegen de eindgevels bevindt zich links een éénlaagse uitbouw met een als balkon dienst doend plat dak. Rechts vlijt zich de éénlaagse dienstwoning met aangekapt schilddak tegen de zijgevel.
De symmetrisch ingedeelde voorgevel bevat zeven vensterassen en wordt horizontaal geleed door een hardstenen sokkelzone, een kunststenen cordonlijst en boven afgesloten door een gekorniste kroonlijst. Hoekpilasters met een fors uitgevoerde console uitgerust met een kop onder de daklijst, markeren de hoeken evenals in de licht risalerende middenas. Deze wordt benadrukt door de ingangspartij met hardstenen trap, de vleugeldeuren onder een bovenlicht en het balkon. Dit wordt gedragen door dubbele rijkversierde consoles. De overkapping van het balkon is voorzien van een gezaagde houten druppellijst. Een gootbord waarin in het midden een klok is opgenomen geeft een tweede licht risalerende gevelgedeelte aan dat drie vensterassen omvat. In de kroonlijst wordt door de alleen hier aanwezige consoles subtiel op deze ritmiek van de gevel gewezen. De vensters, met houten dorpel en strekse boog, zijn in de twee bouwlagen van persiennes voorzien. De vensters in het souterrain zijn licht getoogd en zijn van het type houten stolpraam.
De linker zijgevel wordt ter plaatse van de eerste bouwlaag in beslag genomen door de moderne aanbouw. De verdieping bevat vier vensterassen met drie vensters van het standaardtype. Gescheiden door een venster op de rechterhoek, komt hier een balkondeur voor.
De deels gestucte achtergevel wordt grotendeels in beslag genomen door de aanbouw. De ramen zijn van het type schuifraam 3x(1+1). Tegen de rechter zijgevel van het hoofdhuis heeft zich ter plaatse van de begane grond de dienstwoning gevlijd. In verband hiermee is de verdieping blind uitgevoerd. De (witgestucte) dienstwoning onder een met gesmoorde Oudhollandse pan belegd dak waarin twee vernieuwde dakkapellen, heeft in het verlengde van de voorgevel van het hoofdhuis twee 3x(1+2)-ruits schuiframen. De voorgevel van de dienstwoning ligt evenwijdig aan de eindgevel van het hoofdhuis, bevat links drie schuiframen en rechts, aangepast aan het niveauverschil van de straat twee kleinere ramen 3x(1+1) ruitsverdeling.
De achtergevel met van de weg afgekeerde voordeur bezit een 3x(1+1)-ruits raam.
In het interieur van het hoofdhuis is het oorspronkelijke uurwerk (fa. I.F. Weule uit Bockenem) van de klok aan de voorgevel, daterend uit 1884, in tact gebleven.
Het hoofdhuis met aangebouwde dienstwoning, dat als gevolg van de strijd in de tweede wereldoorlog die volgde op de luchtlandingen bij Oosterbeek ernstig werd geschonden, kreeg in 1949 een nieuwe bestemming als kantoorruimte en laboratorium. In 1977 werd tijdens een ingrijpende “opknapbeurt” het gehele binnenwerk gesloopt waarbij alleen de buitenmuren zijn blijven staan. Ter plaatse van de linker zijgevel, waar zich oorspronkelijk een serre bevond (zie hierboven), is een moderne, éénlaagse uitbouw gerealiseerd. Aan de achterzijde van het hoofdhuis, verbonden middels een tussenlid, bevindt zich nieuwbouw ten behoeve van het laboratorium.
Nagenoeg alle vensters zijn met aluminiumkozijnen, voorzien van de oorspronkelijke T-raamindeling, ingevuld. In de voorgevel is het overdekte balkon boven de voordeur en de klok met gootbord gereconstrueerd.
Waardering
Het huis “Mariëndaal” als onderdeel van de historische buitenplaats “Mariëndaal” is van algemeen belang:
– als voorbeeld van een in hoofdvorm bewaard gebleven vroeg 19de-eeuws woonhuis met een goed bewaard oorspronkelijk uurwerk uit 1884 maar ook als bijzondere uitdrukking van een ontwikkeling in de (bewonings)geschiedenis van de voormalige buitenplaats;
– van situationele waarde ten opzichte van de omringende onderdelen van de buitenplaats en vanwege de ligging in een kom temidden van het aan drie zijden omringende heuvelachtige terrein;
– als uitgangspunt en middelpunt van de parkaanleg van Mariëndaal;
– vanwege de ensemblewaarde in relatie met de overige onderdelen van de historische buitenplaats ‘Mariëndaal’.
Bron: Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed
- Reageer
Op het landgoed treffen we resten van een 18e-eeuwse parkaanleg aan, waaronder een fraaie beuken berceau, een Christuskoepel en restanten van de eertijdse “Zwitserse partij”. Het bij het landgoed behorende, speciaal als zodanig rondom het huis aangelegde park, ligt in de Gemeente Renkum (Oosterbeek). De Berceaux, “Zwitserse Partij”, Christuskoepel en belvedère liggen op Arnhems grondgebied.
Bovenaan gekomen nam men het volgende waar.
De oude molenplaatsen langs de Slijpbeek (ook wel Mariëndaalsebeek of Klingelbeek genoemd) zijn nog te herkennen aan de watervallen. De Slijpmolen, een papiermolen, werd in 1838 afgebroken.
Bij de waterval wordt het water van de bovenwijer (bovenste vijver) naar de benedenwijer gevoerd. Op die plek werd in vroeger tijd het waterrad van de molen in beweging gebracht door vallend water (bovenrad).
Op het Arnhems gedeelte van het landgoed ligt de “Christuskoepel”. Deze werd, anoniem, geschonken door de eigenaresse van de “Villa Dreyerheide” in Oosterbeek (Graaf van Rechterenweg), mevr. P.J.M. de Bruijn-Van Lede. Eigenaar, sinds 1936, van het landgoed was het Gelders Landschap. Zij kwam, als vele Nederlanders, in 1938 in de ban van de oproep van Koningin Wilhelmina voor “morele en geestelijke herbewapening”. Door plaatsing op het dak van een kruis accentueerde ze haar R.K.-geloof. Zij voelde zich zeer verbonden met de St. Bernulphus-parochie te Oosterbeek. Zo schonk zij aan de kerk de 14 kruiswegstaties die in haar opdracht werden vervaardigd door de schilder Jan Toorop. Ze zijn nog steeds te bewonderen in de St. Bernulphuskerk aan de Utrechtseweg 129 in Oosterbeek.
De zevenhoekige kapel is een ontwerp van de Amsterdamse architect Alexander J. Kropholler. De neoromaanse koepel is opgetrokken uit baksteen, met steunberen op de hoeken. De zinspreuk luidt: “Sursum Corda” , “de harten omhoog”, en is in een boog boven één der ingangen aangebracht.
In de kapel staan beelden van Mari Andriessen. Centraal staat het grote beeld van Christus met (kapot geslagen) uitgespreide armen. In de sokkel van het beeld lezen we: “Le Christ avant tout”, “Christus voor alles”. In een cirkel rond het Christusbeeld staan in de hoeknissen zeven (cementen) beelden die de zeven deugden symboliseren: geloof, hoop, liefde, gematigdheid, rechtvaardigheid, sterkte,en voorzichtigheid (zie afbeelding). Op de vloer van de kapel liggen sinds 1967 drie delen van grafzerken uit de vijftiende eeuw afkomstig van het vroegere klooster Mariëndaal. Het betreft grafstenen van de families Van Polanen en Van Appeltern
De kapel werd 8 mei 1940 opgeleverd. Na de oorlog werd deze regelmatig het slachtoffer van vandalisme vandaar dat de drie toegangen tot de kapel met traliewerk werden afgesloten.
- Reageer
In 1901 kocht de schilder Bernardus Arps één van de woningen van een dubbelpand aan de Utrechtscheweg 111-113. De panden zijn gebouwd tussen 1896 en 1900, in een gemengde bouwstijl – een rijke combinatie van de Neorenaissancestijl en de Chaletstijl. Direct er naast, op de hoek met de Van Embdenweg, bouwde de architect nog een huis in dezelfde bouwstijl, waarvan Arps de eerste eigenaar werd. Hij noemde dit huis villa Arti.
Het pand op nummer 111 werd het woonhuis van familie Arps-van Rossem en kreeg de naam Bernanco, afgeleid van de namen van zijn vrouw en zijn kinderen. Hij heeft er, met een onderbreking van een periode van vijftien jaar in ’s-Gravenhage (1906-1921), tot zijn dood gewoond.
Villa Arti werd hoofdzakelijk gebruikt als atelier en voor de opslag van schilderijen. Deze panden hebben de Tweede Wereldoorlog vrijwel onbeschadigd overleefd en zijn vermeld op de lijst van gemeentelijke monumenten van de gemeente Renkum. Villa Arti valt met name op door de ver overstekende, van sierspanten voorziene, kappen boven de topgevels in de voorgevel en de zijgevels. Het pand heeft de loop der tijd (nog) enige wijzigingen ondergaan. Het pand is gebouwd op een hellend terrein aan de noordzijde van de Utrechtseweg in de kern van Oosterbeek en maakt deel van de met name uit villa’s uit de periode 1850-1940 bestaande lintbebouwing aan de Utrechtseweg. De voortuin heeft door wegverbredingen in de loop der tijd aan oppervlakte ingeboet en wordt van de weg gescheiden door een ijzeren spijlenhek en dat bij nr.113 is voorzien van een gazon en diverse struiken en bomen. De voortuin van nr.111 is grotendeels voorzien van een moderne bestrating. (In deze tuin staat o.a. een beuk.)
Omschrijving
De villa is gebouwd op een nagenoeg U-vormige plattegrond en bezit twee, deels drie bouwlagen onder een samengesteld overstekend dak gedekt met gesmoorde platte Friese pannen en Tuile du Nord pannen. De dakoverstek rust op zware bakstenen consoles. De gevels zijn opgetrokken in baksteen gemetseld in kruisverband en worden onder meer verlevendigd door gepleisterde speklagen ter hoogte van onder-, wissel- en bovendorpels. De venster- en deuropeningen in de gevel worden afgesloten door blinde segmentbogen, tenzij in de onderstaande tekst anders vermeld, met gepleisterde aanzet- en sluitstenen. De boogtrommels zijn voorzien van siermetselwerk. De vensters zijn voorzien van cementstenen lekdorpels. Het pand bezit een omlopende grijs gesausde plint. Met uitzondering van de voorgevel zijn de gevels asymmetrisch ingedeeld. De ruimtelijke indeling van iedere woning is nagenoeg tweebeukig waarbij één beuk op de begane grond de kamers en suite bevat en de andere beuk een zijkamer, de vestibule, gang, toilet, trappenhuis en de keuken waaronder de kelder. De verdieping bezit meerdere slaapkamers en een badkamer. De zolderverdieping is deels ook nog van kamers voorzien. De voorgevel is vier traveeën breed waarbij de twee middelste traveeën op de begane grond een serre met bovenliggend balkon bezitten. De serres zijn opgetrokken op een gepleisterd basement waarvoor een aantal treden. De uit een stijl- en regelwerk bestaande houten constructie van de serre rust op hardstenen neuten. Tussen de gedecoreerde stijlen bevinden zich panelen die een borstwering vormen. Deze zijn bij nr.113 afgetimmerd. Aan de voorzijde van de serre bevinden zich bij nr. 111 twee schuifdeuren met aan weerszijden glasruiten. Deze deuren zijn bij nr.113 verwijderd. De korte zijden van de serre zijn eveneens voorzien van een paneel en glasruit. De gehele serre is voorzien van bovenlichten. De serre wordt afgesloten door een lessenaar dak. Iedere travee heeft op verdieping een balkon met een dubbele balkondeur en een meerdelig bovenlicht. Bij nr.111 zijn de persiennes nog aanwezig. In het dakschild boven de beide traveeën bevinden zich twee dakkapellen onder aangekapte lessenaarsdaken. De linker- en de rechter travee zijn als risaliet uitgevoerd en worden afgesloten door een topgevel met sierspant.
Beiden bezitten op de begane grond een breed venster dat voorzien is van twee gekoppelde enkelruits schuiframen. De verdieping bezit een smaller venster met een T-schuifraam (nr.111) of een enkelruits schuifraam (nr.113). Bij dit laatste raam is waarschijnlijk ooit de middenstijl verwijderd. In de rechter travee zijn de vensters aan weerszijden voorzien van persiennes. In de uitkragende topgevels bevinden zich rondboogvensters met stolpramen. De dakoverstek wordt ondersteund door dubbele korbelen. Boven op de nokeinden bevinden zich fraaie pirons met kruisbloem-achtige en bolvormige motieven. De linker zijgevel bezit op de begane grond geheel rechts zowel op de begane grond als op de verdieping een venster met een enkelruits schulfraam. Links hiervan bevindt zich de ingangstravee die voorzien van een uitpandig houten portiek en een paneeldeur met een smeed- of gietijzeren deurrooster. De verdieping bezit hier twee kleine gekoppelde venster met tweedelige ramen. Links van de ingangstravee bevindt zich een licht risalerende, door een topgevel met sierspant afgesloten travee met per bouwlaag een venster dat voorzien is van een gedekt met gesmoorde platte Friese pannen en Tuile du Nord pannen. De dakoverstek rust op zware bakstenen consoles. De gevels zijn opgetrokken in baksteen gemetseld in kruisverband en worden onder meer verlevendigd door gepleisterde speklagen ter hoogte van onder-, wissel- en bovendorpels. De venster- en deuropeningen in de gevel worden afgesloten door blinde segmentbogen, tenzij in de onderstaande tekst anders vermeld, met gepleisterde aanzet- en sluitstenen. De boogtrommels zijn voorzien van siermetselwerk. De vensters zijn voorzien van cementstenen lekdorpels. Het pand bezit een omlopende grijs gesausde plint. Met uitzondering van de voorgevel zijn de gevels asymmetrisch ingedeeld. De ruimtelijke indeling van iedere woning is nagenoeg tweebeukig waarbij één beuk op de begane grond de kamers en suite bevat en de andere beuk een zijkamer, de vestibule, gang, toilet, trappenhuis en de keuken waaronder de kelder. De verdieping bezit meerdere slaapkamers en een badkamer. De zolderverdieping is deels ook nog van kamers voorzien. De voorgevel is vier traveeën breed waarbij de twee middelste traveeën op de begane grond een serre met bovenliggend balkon bezitten. De serres zijn opgetrokken op een gepleisterd basement waarvoor een aantal treden. De uit een stijl- en regelwerk bestaande houten constructie van de serre rust op hardstenen neuten. Tussen de gedecoreerde stijlen bevinden zich panelen die een borstwering vormen. Deze zijn bij nr.113 afgetimmerd. Aan de voorzijde van de serre bevinden zich bij nr. 111 twee schuifdeuren met aan weerszijden glasruiten. Deze deuren zijn bij nr.113 verwijderd. De korte zijden van de serre zijn eveneens voorzien van een paneel en glasruit. De gehele serre is voorzien van bovenlichten. De serre wordt afgesloten door een lessenaar dak. Iedere travee heeft op verdieping een balkon met een dubbele balkondeur en een meerdelig bovenlicht. Bij nr.111 zijn de persiennes nog aanwezig. In het dakschild boven de beide traveeën bevinden zich twee dakkapellen onder aangekapte lessenaarsdaken. De linker- en de rechter travee zijn als risaliet uitgevoerd en worden afgesloten door een topgevel met sierspant.
Beiden bezitten op de begane grond een breed venster dat voorzien is van twee gekoppelde enkelruits schuiframen. De verdieping bezit een smaller venster met een T-schuifraam (nr.111) of een enkelruits schuifraam (nr.113). Bij dit laatste raam is waarschijnlijk ooit de middenstijl verwijderd. In de rechter travee zijn de vensters aan weerszijden voorzien van persiennes. In de uitkragende topgevels bevinden zich rondboogvensters met stolpramen. De dakoverstek wordt ondersteund door dubbele korbelen. Boven op de nokeinden bevinden zich fraaie pirons met kruisbloem-achtige en bolvormige motieven. De linker zijgevel bezit op de begane grond geheel rechts zowel op de begane grond als op de verdieping een venster met een enkelruits schuifraam. Links hiervan bevindt zich de ingangstravee die voorzien van een uitpandig houten portiek en een paneeldeur met een smeed- of gietijzeren deurrooster. De verdieping bezit hier twee kleine gekoppelde venster met tweedelige ramen. Links van de ingangstravee bevindt zich een licht risalerende, door een topgevel met sierspant afgesloten travee met per bouwlaag een venster dat voorzien is van een stolpraam met bovenlicht. De lagere linker travee heeft op de begane grond een venster met een T-schuifraam. De van een bepleistering met ingetrokken schijnvoegen voorziene wit gesausde twee traveeën brede achtergevel van nr.111 (linker gevelhelft) is één bouwlaag hoger dan de rechter gevelhelft waarbij de linker travee iets hoger is dan de rechter travee, heeft op de begane grond links een houten aanbouw waarboven een getralied venster. In de aanbouw bevindt zich een tweedelige deur. In de bovenliggende verdiepingen bevindt zich telkens een venster met een T-schuifraam. De rechter travee heeft op de begane grond een dubbele schuifdeur met een driedelig bovenlicht en aan weerszijden persiennes alsmede een terras belegd met zwarte en okerkleurige tegels. De verdieping heeft een balkon op korbelen en voorzien van een balustrade en een dubbele balkondeur met een driedelig bovenlicht. Hierboven bezit de gevel een een venster met een meerdelig kozijn met drie gekoppelde ramen waarvan het bredere middelste raam als schuifraam is uitgevoerd. De achtergevel (rechter gevelhelft) van nr.113 heeft op de begane grond links een brede deuropening naar de tuin die voorzien is van een dubbele schuifdeur en een driedelig bovenlicht alsmede luiken aan weerszijden. De verdieping bezit een balkon met een houten gesneden balustrade. Boven de dubbele balkondeur bevindt zich een vierdelig bovenlicht. De rechtertravee heeft op de begane grond rechts een mogelijk uit de bouwtijd daterend houten schuurtje met lessenaarsdak. Hierboven bevindt zich een klein getralied bovenlicht en een verdiepingsvenster met een T-schuifraam. De vierd traveeën brede rechter zijgevel bezit op de begane grond geheel links zowel op de begane grond als op de verdieping een venster met een enkelruits schuifraam waarvan het bovenlicht in een klapraam is veranderd. Rechts hiervan bevindt zich de ingangstravee die
voorzien van een uitpandig houten portiek en een paneeldeur met een smeed- of gietijzeren deurrooster. De verdieping bezit hier twee kleine gekoppelde venster met tweedelige ramen. Rechts van de ingangstravee bevindt zich een licht risalerende, door een topgevel met sierspant afgesloten travee met per bouwlaag een venster dat voorzien is van een stolpraam met bovenlicht. Voor de rechter travee is een moderne brandtrap geplaatst. Op de begane grond bevindt zich een schuifraam. De trap eindigt in een balkon. Het interieur van nr.111 bezit nog meerdere oorspronkelijke onderdelen zoals een trappenhuis met gesneden houten trappaal en ijzeren spijlen, een keuken met hangschouw en kasten, een geornamenteerd stucplafond in de achterkamer op de begane grond alsmede diverse marmeren schoorsteenmantels op de begane grond en de verdieping. Het interieur van nr.113 bezit onder meer nog een trappenhuis met ijzeren spijlen en een gesneden trappaal, kamers en suite met eenvoudige stucplafonds en een zwartmarmeren schoorsteenmantel.
De voortuinen worden van de weg gescheiden door een ijzeren spijlenhek.
Waardering
-Van architectuurhistorische waarde als een met name voor wat betreft het exterieur vrij gaaf bewaard voorbeeld van een in een rijke combinatie van de Neo-Renaissancestijl en de Chaletstijl uitgevoerde schilderachtige villa. Het huis is van belang vanwege de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp, zoals deze tot uitdrukking komen in de gevarieerde hoofdvorm, de schilderachtige en rijk uitgevoerde detaillering met gepleisterde speklagen en gedecoreerde sierspanten. Het pand waarvan de ruimtelijke indeling nog aanwezig bezit nog meerdere oorspronkelijke interieuronderdelen.
–Van stedenbouwkundige waarde als onderdeel van de voornamelijk uit de tweede helft van de negentiende eeuw daterende villabebouwing aan de Utrechtseweg in de kern van Oosterbeek. Deze weg, die de langgerekte ‘ruggengraat’ vormt die de kernen Oosterbeek, Doorwerth, Heelsum en Renkum aan elkaar rijgt, bezit een voor de gemeente Renkum kenmerkend bebouwingspatroon bestaande uit een lint van verspreid liggende villa’s. De dubbele villa bezit een extra ensemblewaarde in relatie tot de op de hoek van de Utrechtseweg en de Jan van Emdenweg gelegen villa ARTI.
-Van cultuurhistorische waarde als uitdrukking van een voor de gemeente Renkum kenmerkende sociaal-maatschappelijke ontwikkeling tussen 1850 en 1940, namelijk de immigratie van (nieuwe) welgestelden naar fraaie landelijke gebieden in de omgeving van een stad: in casu een villa in de kern van Oosterbeek dat in de tweede helft van de negentiende eeuw uit zou groeien tot een villadorp, gelegen in het bosrijke gebied van de zuidelijke Veluwezoom nabij Arnhem. Als een in opdracht van de kunstschilder Bernardus Arps gebouwde villa herinnert het pand aan de jaren tussen 1850 en 1900 toen veel schilders zich in Oosterbeek vestigden. Het pand is verder van typologisch be lang als een in plattegrond, opstand en detaillering goed voorbeeld een schilderachtige villa uit het laatste kwart van de negentiende eeuw.
-Van architectuurhistorische waarde als een met name voor wat betreft het exterieur vrij gaaf bewaard voorbeeld van een in een rijke combinatie van de Neo-Renaissancestijl en de Chaletstijl uitgevoerde schilderachtige villa. Het huis is van belang vanwege de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp, zoals deze tot uitdrukking komen in de gevarieerde hoofdvorm, de schilderachtige en rijk uitgevoerde detaillering met gepleisterde speklagen en gedecoreerde sierspanten. Het pand waarvan de ruimtelijke indeling nog aanwezig bezit nog meerdere oorspronkelijke interieuronderdelen.
-Van stedenbouwkundige waarde als onderdeel van de voornamelijk uit de tweede helft van de negentiende eeuw daterende villabebouwing aan de Utrechtseweg in de kern van Oosterbeek. Deze weg, die de langgerekte ‘ruggengraat’ vormt die de kernen Oosterbeek, Doorwerth, Heelsum en Renkum aan elkaar rijgt, bezit een voor de gemeente Renkum kenmerkend bebouwingspatroon bestaande uit een lint van verspreid liggende villa’s. De dubbele villa bezit een extra ensemblewaarde in relatie tot de op de hoek van de Utrechtseweg en de Jan van Emdenweg gelegen villa ARTI.
-Van cultuurhistorische waarde als uitdrukking van een voor de gemeente Renkum kenmerkende sociaal-maatschappelijke ontwikkeling tussen 1850 en 1940, namelijk de immigratie van (nieuwe) welgestelden naar fraaie landelijke gebieden in de omgeving van een stad: in casu een villa in de kern van Oosterbeek dat in de tweede helft van de negentiende eeuw uit zou groeien tot een villadorp, gelegen in het bosrijke gebied van de zuidelijke Veluwezoom nabij Arnhem. Als een in opdracht van de kunstschilder Bernardus Arps gebouwde villa herinnert het pand aan de jaren tussen 1850 en 1900 toen veel schilde,s zich in Oosterbeek vestigden. Het pand is verder van typologisch belang als een in plattegrond, opstand en detaillering goed voorbeeld een schilderachtige villa uit het laatste kwart van de negentiende eeuw.
Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
- Reageer
Op Oude Begraafplaats Fangmanweg gelegen baarhuisje uit ca.1856, uitgevoerd in Willem II-Gotiek, zeer waarschijnlijk naar ontwerp van de Arnhemse stadsarchitect H.J. Heuvelink (ca.1806-1867). De voor de begraafplaats benodigde grond werd eind 1855 aangekocht door de gemeente Renkum. Nadat het bouwland geschikt was gemaakt om als laatste rustplaats te dienen en het baarhuisje gebouwd was, vond op 29 april 1856 de eerste begrafenis plaats. Tot in 1950 werd op de begraafplaats begraven. Diverse landelijk bekende personen rusten op deze begraafplaats zoals de schrijver Jacob van Lennep, de dichter Jan van ‘s-Gravenweert en de schilder Johannes Bilders.
Omschrijving
Het baarhuisje is gebouwd op een rechthoekige plattegrond en heeft één bouwlaag onder een tussen twee tuitgevels geplaatst zadeldak gedekt met gesmoorde zogeheten Muldenpannen. De gevels zijn gepleisterd en wit gesausd en voorzien van een grijs gesausde plint. De voor- en achtergevel zijn nagenoeg identiek uitgevoerd en bezitten op de hoeken achthoekige kolommen. Centraal in de gevel is een dubbele houten deur geplaatst en een gietijzeren bovenlicht met een op het driepasmotief gebaseerde indeling. De deuropening is voorzien van een omlijsting. Ter hoogte van het kalf bevindt zich een horizontale band die zich voorzet in de hoekpilasters en vervolgens voortgezet wordt langs de schuine zijden van de topgevel zodat een driehoek ontstaat. De schuine zijden van de topgevel worden afgesloten door een kanteel-achtig siermotief in tegenstelling tot de achtergevel waar dit motief ontbreekt en waar zich rechts van de deur een kleine vensteropening bevindt. De zijgevels zijn nagenoeg identiek uitgevoerd en bezitten ieder drie oculi voorzien van een gietijzeren van een roedenverdeling voorziene ramen. In de linker zijgevel is het linker venster vervangen door een rechthoekig venster met een zesruits raam.
Waardering
-Van architectuurhistorische waarde als goed voorbeeld van de Willem-11 gotiek. Het baarhuisje valt op door de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp, de zorgvuldige detaillering
en het materiaalgebruik. Het baarhuisje is tevens van belang voor het oeuvre van de Arnhemse stadsarchitect Heuvelink.
– Van stedenbouwkundige waarde als onderdeel van de Oude Begraafplaats Fangmanweg. Door de situering nabij de ingang van de begraafplaats is het gebouwtje van bijzondere betekenis voor het aanzien van deze begraafplaats
–Van cultuurhistorische waarde als voorbeeld van de funeraire cultuur in het midden van de negentiende eeuw. Het baarhuisje vormt het oudste onderdeel van de begraafplaats waar diverse landelijk bekende personen begraven zijn zoals de schrijver Jacob van Lennep, de dichter Jan van ‘s Gravenweert en de schilder Johannes Bilders.
Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed