Mogelijk is de naam ontleend aan het naburige landgoed Hartenstein (z.a.). Ook zou gedacht kunnen zijn aan de oude Renkumse buurtschap Harten.
Hartesteinlaan Hartenstein was de naam welke de advokaat mr. J. v.d. Sluys gaf aan het herenhuis dat hij omstreeks 1780 liet bouwen. Deze naamgeving hield wellicht verband met het feit dat ongeveer op dezelfde plaats (ter hoogte van het huidige Klein Hartenstein) de herberg het Rode Hert heeft gestaan. Van der Sluys liet de herberg afbreken en legde door parkaanleg en de bouw van een herenhuis met bijgebouwen, de grondslag voor het landgoed Hartenstein. De tegenwoordige villa dateert van omstreeks 1865. De toenmalige eigenaar, de Amsterdamse effectenmakelaar Th. Sanders (z.a.), liet alle bouwsels weer verwijderen om plaats te maken voor Huize Hartenstein. Tijdens de slag om Arnhem deed de villa dienst als hoofdkwartier van Brigade-Generaal-Majoor Urquhart (z.a.). In 1942 was het gebouw een hotel geworden en sinds 1978 is er het Airborne-museum in gevestigd, dat daarvoor sinds 1949 in één der bijgebouwen van kasteel Doorwerth onderdak had gevonden.
Oosterbeek – Graaf Ottolaan
Otto I van Gelre (ca. 1150 – 25 augustus 1207) was graaf van Gelre 1182 – 1207. Hij was een zoon van graaf Hendrik van Gelre en Agnes van Arnstein.
Rond 1184 huwde Otto met Richarda van Beieren, een dochter van paltsgraaf Otto I van Beieren. Hij nam deel aan de derde Kruistocht (1189 – 1192) en nam daarin deel aan de belegering van Konya en aan het beleg van Akko. Otto was een van de laatste edelen uit de lage landen die terugkeerde van de kruistocht. Otto koos partij voor de keizer en tegen de graven van Holland en de hertogen van Brabant. Hij steunde Lodewijk II van Loon tijdens de Loonse Oorlog.
In 1190 werd hij als eerste graaf van Gelre en Zutphen genoemd. De betreffende oorkonde is de stadsbrief aan Zutphen. Otto verleende Zutphen als eerste Gelderse stad stadsrechten. Zijn zoon Gerard III en kleinzoon Otto II zouden dit Zutphense recht als model gebruiken voor de stadsprivileges van diverse andere Gelderse steden, waarmee Zutphen de moederstad van het Gelderse graafschap werd. De datering van de oorspronkelijke oorkonde is vermoedelijk 1194 en 1195. Het bewaarde afschrift is dat van Gerard III. In 1207 werd hij begraven bij het klooster van Camp, een cisterciënzer klooster ten oosten van Geldern in Kamp-Lintfort, ten zuid-oosten van Kevelaer (Duitsland).

Oosterbeek – Goudenregenlaan
Naar de bekende sierplant met goudgele hangende bloemtrossen.
Oosterbeek – Generaal Urquhartlaan

Robert Elliot (Roy) Urquhart (geboren 28 nov. 1901, overleden 13 december 1988), ontving zijn militaire opleiding op Sandhurst. Tussen 1920 en 1940 was hij gestationeerd in India bij de “Highland Light Infantry”. Van 1941 tot 1943 was hij commandant van het 2e bataljon “the Duke of Cornwall’s Light Infantry” van de 51 Highland Divisie, die in Noord-Afrika gestationeerd was. Nadien was hij commandant van de 231e brigade van diezelfde divisie. In 1944 was hij stafofficier bij het Britse 12e legerkorps. Urquhart was sinds 7 januari 1944 commandant van de Britse 1e Luchtlandingsdivisie. Urquharts eenheid werd bij de Operatie Market Garden voor het eerst ingezet. Zijn divisie, waar ook de Poolse 1e Onafhankelijke Parachutistenbrigade onder generaal-majoor Stanis?aw Sosabowski deel van uitmaakte, landde bij Oosterbeek. Urquhart richtte zijn hoofdkwartier in in het toenmalige Hotel Hartenstein (tegenwoordig het Airborne Museum).
De daarop volgende slag bij Arnhem verliep desastreus. Na 9 dagen strijd werden de overgebleven troepen teruggetrokken naar de zuidoever van de Rijn. Voor zijn inspanningen werd Urquhart na de oorlog door de Nederlandse regering onderscheiden met de Bronzen Leeuw en werd er een straat in Oosterbeek naar hem vernoemd: de Generaal Urquhartlaan. Voorts werd hij onderscheiden met de zilveren erepenning van de gemeente Renkum.
Aan de Generaal Urquhartlaan staan een aantal opmerkelijke gebouwen.
Allereerst het gemeentehuis , ontworpen door de architect prof. ir. Marinus Jan Grandpré Molière (1883-1972). Op 2 september 1956 kreeg hij de opdracht tot het ontwerpen van een nieuw gemeentehuis, het raadsbesluit tot bouw en ter beschikking stellen van f 4.400.000,- werd op 1 juni 1962 genomen en de gunning was op 31 mei 1962. De officiële opening vond plaats op 21 mei 1966.


Grandpré Molière streefde, zoals hij het uitdrukte, “naar een huis van gemeenteambtenaren en niet naar een zetel van gezag”.
Een belangrijke rol binnen het raadhuis was weggelegd voor kunstenaars. “De kunst begint daar waar het nut ophoudt”, zo betoogde de architect. Hij ontwierp een “mihrab” ( de vestibule aan de zuidzijde van de hal) met de zinspreuk van de raad als wandmotief, “een ruimte van waaruit het college en eventuele hoge gasten naar buiten treden”. De ranke toren op het plein vertegenwoordigde het idee van het “sprekend motief””. Het interieur werd verrijkt door L.H. Sondaar met een plaquette van de koningin in de raadzaal, voorts is er het wandkleed in de trouwzaal van de Oosterbeekse kunstenares Gunhild Kristensen.

Het wapen op de zuidgevel is van de Doorwerthse kunstenaar Henry Duchêne.

De Pegasus in de zuidhal (vestibule) is van de Oosterbeekse edelsmid Frans Zwollo, en van Grandpré Molière zijn de kronen in de representatieve vertrekken en het deurbeslag op de hoofdtoegangsdeuren, voorts de glas-in -betonramen, het vloerkleed dat ooit in de raadzaal lag en de voormalige meubilering in de raadzaal . De laatst twee bijdragen van Grandpré Molière zijn opgeslagen in de kelders van het gemeentehuis.

De aan de overzijde van het gemeentehuis liggende bibliotheek is eveneens onderdeel van de invulling van het landgoed “de Dennenkamp” na de verkaveling.
Oosterbeek – Geelkerkenkamp
Naar men aanneemt was ene Geelkerken ooit eigenaar van gronden in de omgeving van wat nu Borgerweg heet. De naam komt voor op een kaart uit 1702, behorende bij die omgeving. Neemt niet weg dat in de negentiende eeuw het weggetje de naam Geelgat droeg. Voor het gebied ter plekke gebruikte men ook de naam Kiekemansgat.

Oosterbeek – Evert van Wilpweg
Evert van Wilp was de laatste manlijke telg van zijn geslacht. Hij overleed 1505 ongehuwd op kasteel Rosande, (z.a.) dat hij in 1496 van zijn moeder, Elisabeth van Arnhem erfde.