Jachtopziener en tolgaarder Martinus van Beek werd op vrijdagavond 8 juni 1917 op 34 jarige leeftijd op het bruggetje voor Hotel Wolfhezen, toen hij daar iemand met vuurwapens betrapte, doodgeschoten.
In de Oosterbeeksche Courant van zaterdag 9 juni 1917 stond het volgende bericht :
Gisteren avond ongeveer half negen bevond zich op het terrein van de
uitspanning Wolfhezen (1) een individu gekleed in een soort
jagerskostuum met groene hoed, sprekende met een Duits accent, en
gewapend met een buks.
De onbezoldigd rijksveldwachter M. van Beek waarschuwde de man, terwijl
hij hem na een sommatie het geweer afhandig maakte. De man trok daarop
onverwachts een revolver en schoot ten aanzien van talrijke
vreemdelingen, die in de uitspanning Wolfhezen verblijven, van Beek een
kogel in de borst. Deze viel dodelijk getroffen neer, en gaf na enkele
minuten den geest. De bandiet nam daarop zijn geweer terug en
verwijderde zich.
Groot was natuurlijk de consternatie onder de aanwezigen. De politie
werd onmiddellijk door de heer Ogterop, hotel-directeur, die ter plaatse
was, gewaarschuwd en onmiddellijk togen van Arnhem de marechaussee en
van Oosterbeek de gemeentepolitie uit om den dader op te sporen.
De waarnemend burgemeester2) begaf zich dadelijk per auto naar de plaats van het misdrijf, terwijl ook het parket uit Arnhem daar ter plaatse verscheen. De marechaussee Bitter, die met verlof was, had de man op de Utrechtse weg ontmoet en hoewel onbewapend wilde hij hem arresteren. De man trok wederom de revolver en schoot op deze politie-beambte, die door te vallen de dood ontkwam.
Het individu verwijderde zich snel lopend naar het station Wolfheze, waar hij bij mensen water vroeg en meedeelde een boswachter doodgeschoten te hebben. Alle nasporing in de uitgestrekte bossen in de richting Ede was tijdens de duisternis onmogelijk, doch telegrafisch werden vanaf het station Wolfheze militaire patrouilles uit Ede en Arnhem gevraagd en bij het aanbreken van de dag is de jacht op de moordenaar begonnen. Bij de opsporing doen dienst een viertal politiehonden.
Algemeen is te Oosterbeek de deelneming met het gezin van Van Beek, bestaande uit vrouw en 3 kinderen. Martinus van Beek was een zeer oppassend en ijverig mens, en het gezin dat in het kleine huisje bij de tol Wolfheze3) woonde was bij velen bekend.
De begrafenis
Op dinsdag 12 juni ‘tegen den middag’ zoals
we in de zaterdagkrant van 16 juni lezen, werd onder grote
belangstelling op de Nieuwe Begraafplaats te Oosterbeek (nu Algemene
Begraafplaats Zuid, aan de Van Limburg Stirumweg), het stoffelijk
overschot van jachtopziener Martinus van Beek ter aarde besteld.
De lijkkoets werd gevolgd door de leden van het politiekorps der
gemeente Renkum, terwijl op het kerkhof ook aanwezig waren de heer K. de
Wit, inspecteur van politie en een aantal onbezoldigde
rijksveldwachters uit deze gemeente en die van Doorwerth (tot 1923 waren
dit zelfstandige gemeenten).
Aan het graf werd gesproken door Dr A.J. van ’t Hooft, hervormd predikant. Hij herinnerde aan de vreselijke dood en aan de dader, die op dat ogenblik voor de aardse rechter moet verschijnen om zijn straf te ontvangen en éénmaal voor de rechterstoel van de Hemelse Rechter geoordeeld zal worden.
Ook sprak hij over het slachtoffer: Martinus van Beek, die zo plotseling in de bloei van zijn leven, hij was nog maar 34 jaar oud, door deze koelbloedige moord aan zijn gezin ontrukt werd.
“Dit ontroerende feit is voor ons allen een herinnering aan het ongewisse van ons aards bestaan, een vermaning om ons voor te bereiden voor een hoger leven”, aldus de predikant. Tot de diep bedroefde, zwaar beproefde weduwe, haar kinderen en verdere verwanten, sprak hij woorden van troost.
Groot plichtsbesef
De heer C.A. Prins, waarnemend burgemeester van de gemeente Renkum, haalde in zijn toespraak aan dat van Beek zich onderscheidde door zijn grote plichtsbesef. Hij wees op de vele steunbetuigingen uit de bevolking en de ontroering die dit voorval ook elders in het land heeft gewekt.
De laatste spreker was de officier van justitie uit Arnhem, de heer Josselin de Jong, die de overledene herdacht als een plichtsgetrouw beambte. Als zodanig hij hem, gedurende het jaar dat Van Beek als jachtopziener in functie was, leren kennen. Ook kende hij Martinus als huisbediende bij Hotel Wolfhezen. Daar had de officier een aantal jaren geleden gelogeerd en hij had Martinus toen leren kennen als een eerlijk en rechtschapen mens. Aangaande de misdadiger, sloot hij zich aan bij de woorden van de predikant.
Bij het verlaten van het sterfhuis sprak de
heer Ogterop, de baas van Van Beek, die zich bij de familieleden had
aangesloten, ook nog enkele woorden ter nagedachtenis aan deze trouwe
werknemer en gaf de verzekering, dat door hem voor diens gezin zou
worden gezorgd. Dat bleek helaas een loze belofte (zie verderop) te
zijn.
Een vijftal kransen dekten de baar, o.a. van de heer Ogterop, van
Maatschappij de Tafelberg en van de gasten en personeel in Hotel
Wolfhezen.
Psychiatrisch onderzoek
Volgens het politierapport is de beklaagde: de 21 jarige E.J. Roelofs, van beroep stoker, naar de Arnhemse
rechtbank verwezen. Behalve de moord op jachtopziener Martinus van Beek,
is aan de beklaagde ook een poging tot doodslag ten laste gelegd op
politie-inspecteur Lovink in Arnhem. Bij zijn arrestatie schoot hij de
inspecteur in de rechterheup en het rechterbovenbeen. Lovink werd zwaar
verwond en kon daardoor vier maanden zijn ambt niet uitoefenen. De lange
duur van zijn ‘instructie’ hield verband met een psychiatrisch
onderzoek, naar de geestes-toestand van de beklaagde.
Het Paleis van Justitie te Arnhem
In deze zaak werden ook een viertal getuigen gehoord, die eigenlijk allemaal een zelfde verklaring aflegden over de moord op Van Beek en het vreemde gedrag van de moordenaar. De beklaagde zelf zei zich weinig of niets meer te herinneren van het voorval.
De psychiater dokter Dobbeke onderzocht de geestestoestand van de beklaagde. Hij werd als getuige-deskundige gehoord. Volgens hem had de beklaagde geen begrip van goed of kwaad. Bovendien kenschetste hij de verdachte als een hystericus. Zijn conclusie was dat beklaagde een groot ethisch defect had. Een defect, dat naar mening van Dr.Dobbeke, behandelbaar was. Het Openbaar Ministerie (O.M.) weigerde daar echter in mee te gaan omdat de psychiater zijn conclusie had opgebouwd naar aanleiding van de verklaringen van de beklaagde. Daarmee ging het O.M. voorbij aan de vakkennis van dokter Dobbeke. Het O.M. was van mening dat de beklaagde een tijd uit de maatschappij moet verdwijnen en eiste vijftien jaar gevangenisstraf. Als zou blijken dat hij alsnog naar een inrichting zou moeten worden overgebracht, dan moest hij gedurende zijn straftijd onder toezicht van de overheid blijven.
Ontslag van rechtsvervolging en hoger beroep
Verdediger, Mr.Coops uit Doetinchem4), pleitte op grond van het psychiatrisch onderzoek voor ontslag van rechtsvervolging.
De uitspraak was verbazingwekkend. Op vrijdag 8 december 1917 deed de rechtbank van Arnhem uitspraak: “Ontslag van rechtsvervolging op grond van een storing in de geestelijk vermogens van de beklaagde”. De rechtbank gelastte wel plaatsing in een inrichting gedurende een jaar.
Op 22 december van dat jaar tekende de officier van justitie hoger beroep aan. Het hoger beroep werd op 23 februari 1918 door het hof in Arnhem behandeld.
Na het
getuigenverhoor, verklaarde de Advocaat-Generaal dat zijns inziens
beklaagde schuldig was aan moord op Martinus van Beek. Hij omschreef de
beklaagde als een individu met een zeer misdadige aanleg. En die aanleg
botvierde de verdachte wanneer het hem zo uitkwam. Hij achtte totale
verwijdering, van deze gevaarlijke persoon, uit de maatschappij, een
dringende noodzaak. Het hof veroordeelde Roelofsen tot levenslange gevangenisstraf.5)
Op 9 maart 1918 heropende het gerechtshof van
Arnhem de zaak. Op 30 maart werd er voorlopig geschorst om nog meer
onderzoek te kunnen doen. Er werd een nieuwe getuige gehoord: de heer
W.C. Kock. Kock was bediende bij het Nederlands Wapenmagazijn in Arnhem.
Hij verklaarde dat de beklaagde enkele dagen voor de moord, samen met
nog een jongen bij hem was geweest. Ze hadden een revolver van het
zwaarste kaliber gekocht. Een revolver van het type waarmee de moord was
gepleegd. Ook kochten ze een geweer en de bij de wapens horende
munitie.6)
Dat geweer had jachtopziener Van Beek die bewuste dag in beslag willen nemen.
De beklaagde die, volgens de winkelbediende, geenszins de indruk maakte
abnormaal te zijn, vertelde dat hij van plan was om te gaan jagen.
Desondanks bleef de verdachte verklaren dat
hij zich van het voorval niets meer kon herinneren! Hij zou ook niet
meer weten waar hij het geweer had gekocht.
De Advocaat-Generaal handhaafde zijn eis tot levenslange gevangenisstraf.
De verdediger, Mr. Coops uit Doetinchem, drong aan op schorsing van de zaak totdat beklaagde, die naar het oordeel
van een getuige-deskundige, ontoerekeningsvatbaar was, zou zijn
hersteld. De rechtbank handhaafde echter de uitspraak tot levenslang.
Deze uitspraak werd definitief toen op 6 april 1918 bleek dat niemand in
cassatie is gegaan.
Ontsnapt
In de Nieuwe Leidsche Courant van 29 december 1952 stond een klein berichtje: Uit de Rijks psychologische inrichting te Eindhoven is ontsnapt de 56 jarige E.J. Roelofsen. Hij was indertijd tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld wegens moord en brandstichting. Na dertig jaar te hebben gezeten, kreeg hij gratie en werd toen in Eindhoven geplaatst.
Nasleep voor de Weduwe
In juni 1917 stond in de Oosterbeeksche Courant de volgende dankbetuiging:
Aan allen die mij vele bewijzen van deelneming betoonden bij de zware
ramp die mij trof, toen mijn man M.van Beek zoo plotseling van het
leven werd beroofd terwijl ik met de kinderen achterbleef, die de
zwaarte van het verlies nog niet kunnen beseffen.
Vooral
ook mijn dank aan de Heer Ogterop voor zijn hulp en bijstand en aan de
“Stichting Wolfheze” voor de liefderijke behandeling aan mijn gruwelijk
getroffen man bewezen, alsook aan de buuren en bekenden die allen mijn
zwaar verlies beseffen. Mede uit naam mijner Familie Wed. M. van Beek,
Tol Wolfhezen, Oosterbeek.
Des te triester is het dat zij desondanks, als weduwe met drie kinden, met lege handen achterbleef.
Dat blijkt uit een bericht in de Oosterbeeksche Courant van Mei 1918: In de maandag 13 mei jl. te Arnhem gehouden openbare rechtszitting van de Raad van Beroep, werd aan G.Hazeleger, weduwe van M. van Beek, die op 8 juni 1917 alhier werd gedood toen hij op het terrein van het Hotel aldaar, een met geweer vertoevend persoon naar een jachtacte vroeg en zich bekend maakte als boschwachter, tevens onbezoldigd rijksveldwachter en hem het geweer ontnam, door de aangehouden persoon door een revolverschot werd gedood. Werd hare aanspraken op een schadeloosstelling ontzegt op grond, dat het ongeval niet is overkomen in het Hotelbedrijf waar in hij verzekerd was, maar in functie van boschwachter.
Moeder Gerritje Hazeleger, die het als weduwe met drie kinderen niet breed had, is later hertrouwd en kreeg nog een zoon. Van de nazaten is vernomen, dat er ontzettend veel verdriet en haatgevoelens waren, vooral bij de kinderen. Begrijpelijk, als je weet dat Martinus een fijne man en vader is geweest.
Ook de lang slepende rechtszaak zal daar aan bijgedragen hebben.
Toen we de stukken nog eens doorlazen, moesten we constateren, dat er vandaag de dag niets veranderd is. Dit soort dingen gebeuren nu nog, de mensen hebben er blijkbaar niets van geleerd.
Geen grafsteen
Op de Algemene Begraafplaats Zuid in
Oosterbeek vonden we na enig zoeken het graf van Martinus van Beek. In
vak C staat slechts een stenen paaltje met het nummer 340.
Daar ligt ook, sinds 12 juli 1966, zijn vrouw Gerritje begraven. Na alle
mooie toespraken en beloftes door de diverse personen op de begrafenis,
kon er zelfs geen grafsteen vanaf? Och, er is een bekend gezegde: “Er
wordt nergens zoveel gelogen als op een begrafenis!”
Toen we later nog even over de begraafplaats wandelden, lazen we in het voorbijgaan op een grafsteen enkele regels uit psalm 89: “Het leven is een damp, de dood wenkt ieder uur”.
Overgenomen van de website de Veluwenaar
geschreven door Els van Beek en Louis Fraanje
Graf 340 op de algemene begraafplaats
in Oosterbeek
Noten:
1). Waar nu Hotel Wolfheze staat. De naam van het dorp en de afgeleiden daarvan werden vroeger als “Wolfhezen” geschreven.
2). De Renkumse burgemeester Jhr. L.H.N. Nedermeijer Ridder van Rosenthal was in mei 1917 afgetreden. Zijn
opvolger, Mr. C. Zaaijer, zou pas in juli van dat jaar arriveren. Tot
die tijd fungeerde wethouder C.A. Prins als waarne- mend burgemeester.
3). Boven aan de Wolfhezerweg, op de westelijke hoek met de Utrechtseweg. Naast jachtopziener was Van Beek
ook tolgaarder. Ook werkte hij in Hotel Wolfshezen. Na Van Beeks dood werd ene Jan Bos jachtopziener/tolgaarder.
4). Mr.Coops was in die tijd een beroemd advocaat. Naast advocaat was hij ook plaatsvervangend kantonrechter. Later werd Mr.Coops lid van de provinciale Staten van Gelderland en president-commissaris van de Gelderse Stoomtram Maatschappij.
5). Levenslang was, ook toen, een uitzonderlijk hoge straf. Het was de eerste veroordeling tot levenslang sinds vijf jaar en het zou daarna twee jaar duren voor er weer iemand die straf kreeg opgelegd.
6). Pas in 1919 werd in Nederland de Vuurwapenwet ingevoerd. Tot die tijd mocht iedere volwassene vuurwapens kopen..
Schrijf een reactie